Hoofdstuk 3: clinical assessment, diagnosis en behandeling Flashcards
psychodiagnostiek
waarom en hoe gedraagt een client zich abnormaal
- diagnose = verzameling info voor conclusie
- klinische diagnose = info om te bepalen wanneer, hoe en waarom een persoon zich abnormaal gedraagt en hoe deze geholpen kan worden
idiografisch; gelinkt aan een therapeutisch programma
3 categorieën tools voor klinische diagnose
- klinische interviews
- testen
- observaties
karakteristieken van diagnose tools
- betrouwbaarheid = de consistentie van een diagnostische tool. test-retest en interrater.
- standaardisatie = techniek om een gemeenschappelijke aantal stappen te volgen. zowel administratie als scoring en interpretatie.
- validiteit = de accuraatheid van de resultaten van een tool; face, predictieve, concurrent
klinische interviews
face to face. achtergrond informatie verzameld met een bepaalde theoretische focus.
gestructureerd of ongestructureerd
beperkingen van klinische interviews
- beperkte betrouwbaarheid
- interviewer bias
- beperkte validiteit
klinische tests
- wordt gebruikt om informatie in te winnen over psychologisch functioneren om bredere conclusies uit te trekken
- projectieve tests; rorsach test, thematic appreciation test, sentence-completion test, tekeningen
sterktes en zwaktes klinische tests
sterktes
- tot 1950 de vaakst gebruikte testen om persoonlijkheid te meten
- nu vaak gebruikt om extra info te verkrijgen
beperkingen
- betrouwbaarheid en validiteit zijn niet overtuigend aangetoond
- mogelijk cultuurspecifiek; bias bij minderheidsgroepen
persoonlijkheidstesten
- dienen om brede persoonlijkheidstrekken te meten
- focus op gedragingen, gedachten en gevoelens
- meestal gebaseerd op zelf-rapportage
- meest gebruikte test = minnesota multiphasic personality inventory
persoonlijkheidstesten sterktes en zwaktes
sterktes
- makkelijk, goedkoop en sneller dan projectieve tests
- objectief te scoren en gestandaardiseerd
- betere validiteit en betrouwbaarheid dan projectieve tests
limitaties
- geen hoge validiteit
- gemeten traits kunnen niet direct onderzocht worden: zelf rapportage
- weinig ruimte voor culturele verschillen en antwoorden
klinische tests voor specifieke domeinen
meestal gebaseerd op zelf rapportage, focus op specifieke gebieden van functioneren.
- affectieve tests
- sociale skills tests
- cognitieve tests
- sterke face validity
- veel van deze testen/vragenlijst zijn niet goed gestandaardiseerd of onderzocht voor betrouwbaarheid en validiteit (met uitzondering van de beck depression inventory en een aantal andere vragenlijsten)
psychofysiologie tests
meten fysiologische responsen als een indicatie voor psychologische problemen
sterktes en zwaktes
- vereisen dure apparaten welke moeten gekalibreerd en onderhouden worden
- kunnen inaccuraat en onbetrouwbaar zijn
neuropsychologische tests
meten hersenfuncties indirect door cognitief perceptueel en motorische functioneren
klinische observaties
- naturalistische (alledaagse omgeving) en analoge observaties
- zelf-monitoring
classificatie systemen
diagnose
met alle beschikbare informatie proberen clinici een “klinisch beeld” te maken en tot een diagnose te komen
- diagnose: een bepaling dat de psychologische problemen van een persoon het gevolg zijn van een specifieke stoornis. gebaseerd op een bestaand classificatie systeem
DSM-5
diagnostic en statistic manual. vaakst gebruikt in Europa + VS
- lijst categorieën, stoornissen en symptoom beschrijving, met richtlijnen voor diagnose
- focus op clusters van symptomen
- vereist zowel categorische als dimensionele informatie