Hoofdstuk 3: Autocoïden en niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAIDs) Flashcards
1
Q
Paracetamol
A
= NSAID (niet echt, want alleen antipyretisch en analgetisch centraal - niet selectieve cox inhibitie - zeer zwakke inhibitor)
behandeling intoxicatie: n-acetyl-ceistiene en sulfaat
2
Q
salicylaten werkingsmechanisme + effecten en tegenidicaties
A
= NSAID (foutje: gelijktijdig gebruik met andere nsaids afgeraden)
3
Q
Salicylaten preparaten
A
4
Q
Fenamaten
A
= NSAID
5
Q
Propionzuurderivaten
(propionaten)
A
= NSAID
6
Q
Pyrazolone derivaten
A
= NSAID
7
Q
Oxicams
A
= NSAID
8
Q
Coxibs
A
= NSAID
9
Q
werking NSAIDs
A
10
Q
grapiprant
A
= niet cox inhiberende nsaid, prostoglandine-receptor antagonist
11
Q
Bedinvetmab
A
= niet cox inhiberende nsaid, monoklonale as