Hoofdstuk 3: Flashcards
1
Q
Cerebrale cortex
A
Bevat 16 miljard neuronen
2
Q
Neuron
A
- Dendrieten: input
- cellichaam: integreren van info
- axon: output
3
Q
Types gliacellen
A
- Ependymcellen
- Astrocyten
- Microgliacellen
- Oligodendrogliacellen
- Schwann cellen
4
Q
Ependymcellen
A
Produceren cerebrospinale vloeistof (CSV)
5
Q
Astrocyten
A
Vormen nauwe verbindingen tussen bloedvaten en neuronen -> bloed-hersenbarrière
6
Q
Microgliacellen
A
Ontstaan in het bloed als onderdeel van het immuunsysteem (type macrofaag)
7
Q
Oligodendrogliacellen
A
- In centrale zenuwstelsel (axonen in CZS kunnen niet worden gerepareerd)
- Myeliniseren (isoleren) axonen van neuronen.
8
Q
Schwann cellen
A
- In perifere zenuwstelsel
- Myeliniseren (isoleren) axonen van neuronen.
- Stimuleren aangroei van axonen na beschadiging -> axonen in PZS kunnen worden gerepareerd.
9
Q
Nucleus
A
Celkern die 23 paar chromosomen (genen) bevat.
10
Q
Nucleair membraan
A
Membraan om de celkern
11
Q
Endoplasmatisch reticulum
A
Verzamelt eiwitten
- in cel
12
Q
Golgi lichamen
A
- In cel
- Verpakt eiwitten en voorziet ze van ‘adres en postzegel’
13
Q
Microtubuli
A
Vormen het transportnetwerk in cel
14
Q
Celmembraan
A
- Membraan om de cel
- 2 lagen fosfolipide moleculen:
- kop: fosfaat = hydrofiel (bindt aan water)
- staart: vetzuur = hydrofoob (bindt niet aan water)
15
Q
Celmembraan is semipermeabel
A
- alleen specifieke moleculen passeren
- Kanaal
- Poort
- Pomp: pompt specifieke ionen de cel in, en andere eruit
- Natrium/kalium pomp: Helpt de rustpotentiaal in stand te houden