Hoofdstuk 2 - The Body's Physical Systems Flashcards
Neurotransmitter
Neurotransmitter:
Een chemische stof betrokken in het overbrengen van impulsen over de synaps van de ene neuron naar de andere neuron
Central nervous systeem
Centraal zenuwstelsel:
Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en ruggengraat
Cerebrum
Cerebrum:
Het bovenste en grootste deel van de menselijke hersenen. Het heeft primaire besturing over motorische- en mentale activiteit
Limbic system
Limbische systeem:
Een set van structuren in de voorhersenen die een rol lijken te spelen in emotionele expressie
Thalamus
Thalamus:
Een structuur in de voorhersenen dat dient als een relaisstation voor zintuigelijke impulsen naar en commando’s van het cerebrum
Hypothalamus
Hypothalamus:
Een deel van de voorhersenen dat controlecentra bevat voor veel lichaamsfuncties, zoals eten, drinken en seksuele activiteit
Cerebellum
Cerebellum (kleine hersenen):
Een groot deel van de hersenen dat motorische activiteiten coördineert en lichaamsbalans onderhoudt
Brainstem
Hersenstam:
Het laagste gedeelte van de hersenen, gelegen aan de top van de ruggengraat, bestaand uit de middenhersenen, het reticulair systeem, de pons en de medulla
Spinal cord
Ruggengraat:
Het grote neurale pad die impulsen tussen de hersenen en het perifere zenuwstelsel vervoert
Peripheral nervous system
Perifere zenuwstelsel –> het netwerk van zenuwvezels dat berichten vervoert tussen het centrale zenuwstelsel en de huid, skeletspieren en interne organen. Het netwerk heeft twee delen: het somatische en autonomische zenuwstelsel
Somatic nervous system
Somatisch zenuwstelsel –> een deel van het perifere zenuwstelsel dat zintuigelijke en motorische impulsen vervoert
Autonomic nervous system
Autonomisch zenuwstelsel –> een deel van het perifere zenuwstelsel dat berichten tussen het centrale zenuwstelsel en de interne organen vervoert. Het heeft twee delen: het sympathetische en het para sympathetische zenuwstelsel
Sympathetic nervous system
Sympathetisch zenuwstelsel:
Een deel van het autonomisch zenuwstelsel dat het mogelijk maakt dat het lichaam energie mobiliseert en verbruikt gedurende fysieke en emotionele opwinding
Parasympathetic nervous system
Para sympathetisch zenuwstelsel:
Een deel van het autonomisch zenuwstelsel dat het lichaam helpt energie te conserveren en de normale lichaamsstaat te herstellen na opwinding
Endocrine system
Endocrien systeem:
Een reeks van klieren die hormonen uitscheiden in de bloedstroom
Hormones
Hormonen:
Chemische substanties uitgescheiden door endocriene klieren die lichaamsfuncties en gedrag beïnvloeden
Pituitary gland
Hypofyse:
Een endocriene klier die verbindingen heeft met de hersenen en hormonen uitscheidt die andere endocriene klieren stimuleren uit te scheiden
Adrenal glands
Bijnieren:
Endocriene klieren die verschillende hormonen uitscheiden, zoals cortisol, epinefrine en norepinefrine, welke betrokken zijn in stressreacties
Digestive system
Spijsverteringsstelsel
Het netwerk van organen dat ingenomen voedsel verwerkt door het af te breken voor gebruik door het lichaam en de restanten uit te scheiden
Enzymes
Enzymen:
Substanties die de snelheid van reacties in cellen laten toenemen
Metabolism
Metabolisme:
De chemische reacties van de lichaamscellen die nieuw celmateriaal synthetiseren, lichaamsprocessen reguleren en energie creëren
Respiratory system
Ademhalingssysteem:
Een netwerk van organen dat zuurstof levert voor metabolisme en koolstofdioxide uitstoot
Cardiovascular system
Cardiovasculair systeem
Een netwerk van organen dat bloed circuleert om zuurstof en nutriënten aan de lichaamscellen te verstrekken en afval en ander substanties te verwijderen
Blood pressure
Bloeddruk:
De kracht van het bloedtegen de binnenwanden van de (slag)aderen
Lipids
Lipiden:
Vettige materialen, zoals het cholesterol gevonden in bloed
Atherosclerosis
Atherosclerose:
De conditie waarin zich vettige plekken/afzettingen vormen op wanden van aderen
Arteriosclerosis
Arteriosclerose:
Een conditie waarin vettige plekken zich hebben verzameld en verhard zijn op de wanden van aderen, een daardoor de elasticiteit van deze wanden verminderen
Immune system
Immuunsysteem:
De organen en structuren die het lichaam beschermen tegen schadelijke substanties of indringers, zoals bacteriën en virussen
Antigens
Antigenen:
Elke substantie die het immuunsysteem triggert om te reageren
Lymphocytes
Lymfocyten:
Verschillende typen van witte bloedcellen die verschillende belangrijke functies hebben in de immuunrespons van het lichaam
Phagocytes
Fagocyten:
Bepaalde typen van witte bloedcellen die elk soort binnenvallende deeltjes verzwelgen en inslikken
Cell-mediated immunity
Celgemedieerde immuniteit –> het immuunproces dat opereert op cellulair niveau, gebruik makend van T-cellen om geïnfecteerde cellen aan te vallen
T cells
T-cellen –> een klasse van lymfocyten; sommige vallen antigenen direct aan en sommige werken om andere immuunfuncties te reguleren
Antibody-mediated immunity
Antilichaam gemedieerde immuniteit –> het immuunproces dat antistoffen gebruikt om antigenen aan te vallen terwijl zij nog in de lichaamsvloeistoffen zitten en voordat zij de cellen binnengedrongen zijn
B cells
B-cellen:
Lymfocyten die leiden tot de formatie van antilichamen
Antibodies
Antilichamen:
Proteïnemoleculen gemaakt om te beschermen tegen specifieke antigenen in lichaamsvloeistoffen