hoofdstuk 2 - staten Flashcards

1
Q

wanneer ontstonden er landen

A

na de agrarische revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op basis van wat gingen mensen macht op elkaar uitoefenen

A

sociale klassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat was interessant bij het ontstaan van landen

A

curplu productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een land volgens marx weber

A
  • een staat die relatief duurzaam is
  • een staat die lang bestaat
  • heeft een relatief duurzame politieke organisatie van een menselijke samenleving binnen een bepaald territorium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 belangrijke dingen voor een land

A
  1. geweldsmonopolie
  2. belastingmonopolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geweldsmonopolie

A

alleen de politie, het leger of beveiliging mag handelen met geweld want die werken voor de staat. zo kunnen ze meer regels handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

belastingmonopolie

A

de staat mag geld afpakken omdat ze dat nodig hebben voor dingen wat een land belangrijk vind
zoals: wegen, politie, leger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom moet een regering een land organiseren

A

omdat mensen dat van nature niet doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

freewriters dilemma

A

als ik gratis met de trein ga maakt het niet uit want de rest betaalt toch. maar als iedereen gratis zou gaan zou het niet goed gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschillende staatsvormen

A
  • feodale staat
  • dynastieke staat
  • nationale staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly