Hoofdstuk 2 Flashcards
Sociaal fenomeen
Een verschijnsel dat niet te scheiden is van het menselijk handelen. Om dit te kunnen begrijpen moet je het verleden bestuderen.
Standenmaatschappij
Samenleving verdeeld in een aantal standen: de geestelijkheid, de adel en de groep van burgers en boeren (middeleeuwen)
Wat gebeurde er met de klassenmaatschappij
De hiërarchische verschillen tussen boeren en burgers enerzijds en de adel en geestelijkheid anderzijds werden langzaamaan kleiner.
Waarom duurde het in Nederland tot de tweede helft van de negentiende eeuw tot de industrialisatie op gang kwam?
Doordat Nederland tot die tijd een relatief succesvolle handelsnatie was geweest, en dat er daardoor minder urgentie bestond voor de ontwikkeling van de nieuwe industrie.
Wat was de verzuilde samenleving voor 1919 in Nederland?
Katholieken, protestanten, socialisten en liberalen.
Wat werd er bereikt in 1919 met de Arbeidswet (gericht op de Leisure sector)?
Mensen mochten nog maar max. 8 uur per dag werken; er kwam meer vrije tijd voor hen.
In 1960 kwam de vrijetijdsindustrie echt van de grond mede door de vrije zaterdag, door wat nog meer?
De lonen stegen omdat er meer arbeid was dan arbeidskracht, zo had men meer te besteden / De opkomst van de personenauto zorgde ervoor dat men buiten hun woonomgeving vrije tijd kon besteden / De introductie van televisie ontketende een ware revolutie. Tussen 1960-1965 schoot het bezit van een tv in huishoudens flink omhoog.
Wat was nog een belangrijke nieuwe verandering in de Nederlandse samenleving in de jaren 60?
De invloed van kerk en geloof op het dagelijkse leven begon af te nemen.
Neoliberalisme in Nederland won het terrein over de verzorgingsstaat, wat is dit?
De overheid houdt zich steeds minder bezig met taken die ook door commerciële bedrijven uitgevoerd kunnen worden –> bedrijven werden hierdoor (deels) geprivatiseerd.
Residuele vrije tijd?
De tijd die overbleef naast de arbeidsstijd.
T = A + V
Alle tijd die men ter beschikking heeft )afgezien van persoonlijke tijd en nachtrust) bestaat uit arbeid en vrije tijd.
V = T - A
Alle tijd min arbeidstijd is vrije tijd
Wat moet de Leisure manager volgens dit boek kunnen?
Hij moet betekenisvolle belevenissen kunnen creëren, managen en vermarkten.