Hoofdstuk 2 Flashcards
Ondanks
[Conjunction]
In spite of
Plicht
[Noun, de]
Duty
Sleutel
[Noun, de]
Key
Totdat
[Conjunction]
Until
Voorgoed
[Conjunction]
Once and for all
Aandacht
[Noun, de]
Attention
Afschuwelijk
[Adjective]
Horrible, awful
Anderzijds
[Conjunction]
On the other hand
Bedreigen
[Verb]
To threaten
Beëindiging
[Noun, de]
Termination
Belachelijk
[Adjective]
Ridiculous, absurd
Bovendien
[Conjunction]
Moreover
Draaien
[Verb]
To turn, rotate
Dreunen
[Verb]
To drone, to rock, to shake
Enerzijds
[Conjunction]
On the one hand…
Ernstig
[Adjective]
Serious
Ervaren
[Verb]
To experience
Geachte
[Adjective]
Respected, esteemed
Gedrag
[Noun, het]
Behaviour
Geestelijk
[Adjective]
Mental, spiritual
Gehorig
[Adjective]
Noisy
Geweld
[Noun, het]
Violence
Gooien
[Verb]
To throw
Handelen
[Verb]
To act, to proceed
Klagen
[Verb]
To complain
Kwijt
[Adjective]
Lost
Lawaai
[Noun, het]
A lot of noise, comomtion
Melden
[Verb]
To report
Nauwelijks
[Adverb]
Hardly, scarcely
Ontkennen
[Verb]
Deny
Ophouden
[Verb]
To stop
Schelden
[Verb]
To curse
Slot
[Noun, het]
Lock
Stank
[Noun, de]
Stench
Veilig
[Adjective]
Safe, secure
Verdelen
[Verb]
To divide, to distribute
Voorkomen
[Verb]
To occur
Vuil
[Noun, het]
Garbage
Waarschuwen
[Verb]
To warn
Zorg
[Noun, de]
Care
Zulk
[Adjective]
Such
Aanrecht
[Noun, het]
Counter
Afwasmachine
[Noun, de]
Dishwasher
Afzuigkap
[Noun, de]
Range hood
Bord
[Noun, het]
Plate
Fornuis
[Noun, het]
Stove
Gootsteen
[Noun, de]
Kitchen sink
Ingewikkeld
[Adjective]
Complicated
Magnetron
[Noun, de]
Microwave
Omheen
[Adjective]
Around
Opruimen
[Verb, separable]
To tidy up
Plank
[Noun, de]
Shelf
Trots
[Adjective]
Proud
Zodat
[Conjunction]
So that…
Borstel
[Noun, de]
Brush
Doek
[Noun, de]
Cloth, towel
Gebruiksaanwijzing
[Noun, de]
Directions, instructions
Instellen
[Verb]
To adjust
Klus
[Noun, de]
Task
Knop
[Noun, de]
Button, switch
Stofzuigen
[Verb]
To vacuum
Strijken
[Verb]
To iron
Ten slotte
[Interjection, adjective]
Finally
Volgorde
[Noun, de]
Order, sequence
Wasmiddel
[Noun, het]
Laundry detergent