Hoofdstuk 1.6 Flashcards
Vrije tijd
actief
aktiv
de activiteit, de bezigheid
die Aktivität, die Aktivitäten
enthousiast worden
sich begeistern
Voor voetbal kan ik niet enthousiast worden
Für Fußball kann ich mich nicht begeistern
het enthousiasme
die Begeisterung
zich bezighouden met
sich beschäftigen mit
Hij houdt zich veel bezig met klassieke muziek
Er beschäftigt sich viel mit klassischer Musik
zich ontspannen
sich entspannen
Karin ontspant zich het best in de sauna
Karin entspannt sich am besten in der Sauna
tv-kijken
fernsehen, sieht fern, sah fern, hat ferngesehen
Ik kijk graag tv
Ich sehe gerne fern
de vrije tijd
die Freizeit
bevallen, leuk vinden
gefallen, gefällt, gefiel, hat gefallen
Ik vind het leuk om naar musea te gaan
Es gefällt mir, in Museen zu gehen
graag
gern(e)
de hobby
das Hobby, die Hobbys
het instrument
das Instrument, die Instrumente
Wat voor instrumenten speel je?
Was für ein Instrument spielst
de interesse
das Interesse, die Interessen
zich interesseren, geïnteresseerd zijn
sich interessieren
Ik ben geïnteresseerd in moderne kunst
Ich interessiere mich für moderne Kunst
het concert
das Konzert
liever
lieber
Ik ga liever naar het zwembad dan naar de sportschool
Ich gehe lieber ins Schwimmbad als zur Sportschule
zin hebben
Lust haben
Ik heb wel zin om vandaag te voetballen
Ich hätte Lust, heute Fußball zu spielen