Hoofdstuk 16 Flashcards
1
Q
Omnis, -e ev
A
- Ieder, elk
- (Ge) heel
2
Q
Familia
A
Familie, huishouden
3
Q
Adesse
A
Aanwezig zijn (bij)
4
Q
Omnes mv m/v
A
- bnw alle
- znw allen
5
Q
Omnia mv o
A
- bnw alle
- znw alles
6
Q
Protexi
A
Pf van protegere
7
Q
Parentes mv
A
Ouders
8
Q
Ingens, ingent-
A
Enorm, geweldig
9
Q
Gaudium
A
Vreugde
10
Q
Non iam
A
Niet meer
11
Q
Fortis, -e
A
- Dapper
- Sterk
12
Q
Similis, -e
A
Gelijk
13
Q
Brevis, -e
A
Kort
14
Q
Desinere
A
Ophouden
15
Q
Ergo
A
Dus, dan
16
Q
Accesi
A
Pf van accedere
17
Q
Vox, voces
A
- Stem
- Uitsprek
18
Q
Postea
A
Later
19
Q
Cena
A
Maaltijd
20
Q
Communis, -e
A
Gemeenschappelijk
21
Q
Invitare
A
Uitnodigen
22
Q
Optimus, -a, -um
A
Best, zeer goed
23
Q
Dulcis, -e
A
- Zoet
- Lief
24
Q
Tradidi
A
Pf van tradere
25
Illustris, -e
Aanzienlijk, beroemd
26
