Hoofdstuk 13: Ruimtemeetkunde. (Trimster 3) Flashcards

1
Q

Geef de definitie van de onderlinge ligging van rechten en vlakken.

A

Een rechte die twee punten gemeenschappelijk heeft met een vlak, ligt in dat vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de definitie van de onderlinge ligging van twee rechten. (= 4 eigenschappen)

A
  • Strikt evenwijdig = in hetzelfde vlak + géén punten gemeenschappelijk
  • Samenvallend = minstens twee punten gemeenschappelijk
  • Snijdend = juist één punt gemeenschappelijk
  • Kruisend = niet in hetzelfde vlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de definitie van de onderlinge ligging van een rechte en een vlak.

A
  • Snijdend = één punt gemeenschappelijk
  • Strikt evenwijdig = geen gemeenschappelijke punten
  • Rechte in een vlak = minstens twee gemeenschappelijke punten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de definitie van de onderlinge ligging van twee vlakken.

A
  • Snijdend = één rechte gemeenschappelijk
  • Strikt evenwijdig = geen enkel punt gemeenschappelijk
  • Samenvallend = alle punten gemeenschappelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de definitie van de loodrechte stand van twee rechten.

A

Twee rechten zijn loodrecht als de hoek tussen de rechten 90° is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de definitie van de loodrechte stand van twee vlakken.

A

Twee vlakken staan loodrecht op elkaar als de hoek tussen die vlakken 90° is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly