Hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

8 typen taken waar groepen mee te maken krijgen, welke vier hebben met besluitvorming te maken (McGrath, 1984)

A
  1. Plannen opstellen
  2. Ideeen ontwikkelen (brainstromen)
  3. Problemen oplossen
  4. Vraagstukken identificeren waar een onzekerheid over bestaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Volgens Osborn (1957) kunnen mensen in een groep twee keer zoveel ideeen verzinnen tijdens het brainstormen maar dan wel onder 2 voorwaarden:

A
  1. Hoe meer ideeen de groepen bedenken hoe beter.

2. Groepsleden worden aangemoedigd om met ideeen te komen en worden niet uitgelachen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit onderzoek blijkt dat individuen toch meer ideeën verzinnen dan groepen, waarom? ( 3 punten)

A
  1. Angst voor beoordeling
  2. Sociaal meeliften (freewheelen of freeriden)
  3. Productieblokkering (slechts een iemand kan aan het woord zijn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is sociaal meeliften en hoe wordt het ook wel genoemd

A

Freewheeling of freeriden

Anderen doen het lastige werk wel voor je.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Door welke dingen kan groepswerken wel meer ideeën opleveren? ( 4 punten)

A
  1. Diversiteit
  2. meer creativiteit
  3. Computertechnologische ondersteuning (video bellen)
  4. Informatie beter herinneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kun je met groepswerken concluderen?

A

Dat de groep gemiddeld net zo goed is als het op ene beste groepslid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn Contextuele factoren?

A

Een complexe sets van interne, externe en relationele elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 5 contextuele factoren van groepsprestatie?

A
  1. Mensen in het team hebben de kennis
  2. Duidelijke of inspirerende doel
  3. Mensen hebben zich op zijn best ingespannen
  4. Werknemers hebben vaardigheden gegeven voor samenwerken
  5. Ondersteunen en erkennen van mensen buitenaf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is groepsdenken?

A

Het falen van besluitvormingen door een groep, waarbij de motivatie van groepsleden om overeenstemming te bereiken groter is dan hun motivatie om een grondige en open analyse te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de symptomen van groepsdenken (3 punten)

A
  • Overschatting van de macht en moraliteit van de groep (hebben doorgaans een positief beeld van elkaar). (sterke leider)
  • Een beperkte blik
  • De dwang tot conformiteit; (onderdrukken van twijfels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 4 dingen kunnen groepsdenken voorkomen?

A
  1. Het aanstellen van een onpartijdige leider
  2. Uiten van twijfelen en bezwaren is belangrijk
  3. Deskundigen moeten aanwezig zijn
  4. Extra bijeenkomsten waar groepsleden kunnen terugkomen op de ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn groepsantecedenten van groepsdenken? (5 punten)

A
  1. Hechte relaties
  2. Krachtige leider
  3. Leden lijken op elkaar
  4. Geïsoleerd van externe invloeden
  5. beperkt zelfvertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is framing bias?

A

de menselijke neiging om risicomijdend te zijn als potentiële winst wordt benadrukt, maar risicozoekend als potentiële nadelen worden benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is groepspolarisatie?

A

Een fenomeen waarbij beslissingen die een groep neemt na een discussie extremer is dan die oorspronkelijke voorkeuren van de individuele groepsleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer is er sprake van sociale conformiteit?

A

Wanneer er verandering optreedt in het gedrag als gevolg van werkelijke of vermeende druk van een andere persoon of groep,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent persoonlijke identiteit?

A

Aspecten van ons zelfbeeld die ons onderscheiden van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent sociale identiteit?

A

Aspecten van ons zelfbeeld die de algemene kenmerken weergeven van de mensen in de zelfde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt de sociale-identiteitstheorie in?

A

Een theorie die aangeeft dat mensen zichzelf grotendeels omschrijven aan de hand van hun lidmaatschap van sociale groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt de zelfcategoriseringstheorie in?

A

Een theorie die stelt dat we definiëren wie we zijn door onszelf in categorieën te plaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat maakt onderzoek naar onderlinge groepsrelaties duidelijk? (4 punten)

A
  1. We hemelen eigen groep op en kleineren andere groepen, vaak zonder er bewust van te zijn
  2. Vooroordelen over andere groepen kunnen de zelfachting verbeteren
  3. Groepen met meer status hebben meer vooroordelen
  4. In sommige gevallen definiëren mensen zich op groepslidmaatschap, bij andere op individuele kenmerken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uit welke 4 soort mensen bestaat een groep binnen een organisatie?

A
  1. mensen die zichzelf en door anderen worden gezien als sociale entiteit of eenheid.
  2. Mensen die van elkaar afhankelijk zijn; op het uitvoeren van taken
  3. Mensen die ingesloten zijn in een of meer grotere sociale systemen
  4. Mensen die werk uitvoeren dat anderen beïnvloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar verschilt teams in zoverre van groepen? (2 punten)

A
  1. Teams zijn meer afhankelijk van elkaar.

2. Team als geheel prestatiedoelen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een team volgens Mohrman et al.

A

een team is een groep individuen die samenwerken om producten te maken of diensten af te leveren waarvoor ze gezamenlijk toerekenbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 4 gezamenlijke kenmerken heeft een team (Hackman, 2002)

A
  1. Onderlinge afhankelijkheid
  2. Grenzen van het lidmaatschap
  3. Gezag
  4. Stabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

War is het IPO-model (input-proces-output-model) van teams functioneren?

A

Dit model onderkent dat je een bepaalde input moet hebben die van invloed is op de output.

26
Q

Wat behelst/bevat de input van de IPO-model (Input-proces-output-model)? (5 dingen)

A
  • Teamgrootte
  • Diverse teamsamenstelling
  • Organisatiestructuur (organisationele context)
  • Beloningen
  • Aard van de taak
  • besluitvorming
27
Q

Wat behelst de output van de IPO-model (Input-proces-output-model)?

A

Hangt samen met het doel waartoe het team is opgesteld.

28
Q

Kritiek punten op van het IPO-model (Input-proces-output-model)? (3 dingen)

A
  1. Veel factoren die invloed hebben zijn geen processen
  2. Gaat van begin tot eind van lineaire paden
  3. Verandering in team kunnen doorwerken in samenhang
29
Q

Wat is het IMOI-model (input-mediator-output-inputmodel) van team functioneren?

A

Houdt rekening met meerdere factoren als vertrouuwen en opvattingen over de taak, met de genoemde feedbackloops.

30
Q

Wat beschrijven het IPO-model (input-proces-output-model) en het IMOI-model (input-mediator-output-inputmodel)?

A

Hoe teams taken aanpakken. / Hoe teams functioneren

31
Q

Het theoretische model van Hoegl en Gemuenden (2001) van de kwaliteit van teamwork dat 6 dimensies telt zijn?

A
  1. Communicatie
  2. Coördinatie
  3. Evenwichtige bijdragen van alle leden
  4. Wederzijdse steun
  5. Inspanning
  6. Samenhang
32
Q

Het theoretische model van Hoegl en Gemuenden (2001) van de kwaliteit van teamwork dat 6 dimensies, heeft 3 type resultaten?

A
  1. Beoordeling door teamleden van de effectiviteit en efficiëntie van het tea
  2. De beoordeling door topmanagers van de effectiviteit en efficiëntie van het team
  3. de standpunten van de teamleden zelf over de effectiviteit en efficiëntie van het team.
33
Q

Wat doet de Team Climate Inventory (TCI) van Anderson en West (1998)

A

Een manier om innovatieklimaat te meten. Dat bestaat uit 4 factoren

34
Q

Welke 4 factoren zijn er bij de Team Climate Inventory (TCI) van Anderson en West (1998)?

A
  1. Visie; duidelijk doel
  2. Participatieve veiligheid;
  3. Taakoriëntatie
  4. Steun voor innovatie.
35
Q

Welke 2 competenties hebben volgens Stevens en Campion (1994) op individueel niveau invloed op hoe een team presteert?

A
  1. Interpersoonlijke kennis

2. Zelfsturing

36
Q

Welke 3 punten zijn er bij interpersoonlijke kennis bij de competenties van Stevens en Campion (1994) op individueel niveau die invloed hebben op team presenteren?

A
  1. Conflictoplossing
  2. Collaboratieve probleemoplossende vaardigheden
  3. Communicatievaardigheden
37
Q

Welke 2 punten bevat zelfsturende kennis bij de competenties van Stevens en Campion (1994) op individueel niveau die invloed hebben op team presenteren?

A
  1. Realistische en relevantie doelen stellen

2. Het vermogen om kennis goed in te zetten

38
Q

Wat zijn de 3 teamworkcompetenties?

A

kennis, vaardigheden en eigenschappen.

39
Q

Wat zijn de 9 teamrollen van Belbin?

A
  1. Coordinator
  2. Vormgever
  3. Planner
  4. Monitor/ beoordelaar
  5. Uitvoerder
  6. Teamspeler
  7. Onderzoeker van resources
  8. Afronder
  9. Technisch specialist.
40
Q

Wat ontwikkelde Belbin om de teamrollentest/ groepsrollentest vasttestellen

A

De Team Role Self-Perception Inventory (TRSPI)

41
Q

Wat ontwikkelde Belbin om de teamrollen vast te stellen? (2 dingen)

A
  • Een test: Team Role Self-Perception Inventory (TRSPI)

- Een beoordelingsformulier: de Observer Assessment Sheet (OAS)

42
Q

Side note: Intelligentere teams presteren niet per se beter dan de rest, maar dit is vaker het geval wanneer de taak meer intellectueel vermogen vergt.

A
43
Q

Waar komt eenvoudig gezegd teamprestaties op neer?

A

De mate waarin een taak wordt uitgevoerd (teamoutput)

44
Q

Welke 5 ontwikkelingsfases door loopt een team (Tuckman, 1965)

A
  1. Formering; teams zijn op hun hoede, onpersoonlijk en weten nog weinig van de taak.
  2. Schikking: Conflicten kunnen op spelen. Vechten voor positie, frustraties en gebrek aan progressie.
  3. Normering: Open communicatie.
  4. Uitvoering: Vastgesteld hoe het team moet functioneren, doelen behalen.
  5. Ontbinding
45
Q

Side note: teams die gewend zijn samen te werken komen direct in de normingsfase.

A
46
Q

Wat zegt de overeenkomsttheorie?

A

Stelt dat groepen en teams die bestaan uit mensen met overeenkomstige eigenschappen het meest productief zijn.

47
Q

Wat is een standpunt van het combineren van diverse achtergronden in een team?

A

Het kan een spanning teweegbrengen die positief effect heeft.

48
Q

Welke 2 mogelijke resultaten van diversiteit in een team zijn er volgens Knippenberg en Schippers?

A
  1. Binnen de groep/vergelijkbaar of als buiten de groep/onvergelijkbaar, kan groepsprocessen verstoren
  2. Kan verschillen in kennis, expertise en perspectieven met zich meebrengen, met goed resultaat
49
Q

Side note: groepsdenken kan worden voorkomen bij een divers team.

A
50
Q

Een goede integratie van een divers team hangt af van 6 factoren?

A
  1. Een sociale realiteit die wordt gedeeld.
  2. Vermogen om te decentraliseren; elkaars zienswijze respecteren
  3. Motivatie om te communiceren
  4. vermogen te onderhandelen en tot overeenstemming te komen over gedragsnormen
  5. Geen zonnebok aanwijzen
  6. Zelfvertrouwen bij alle teamleden
51
Q

Waar leidt informatiediversiteit toe?

A

Een goede groepsprestatie

52
Q

Waar leidt Sociale diversiteit om (leeftijd en geslacht)

A

Meer tevredenheid

53
Q

Waar leidt andere waarden diversiteit op?

A

meer relationele teamconflicten en prestatie vermindering

54
Q

Wat is een heterogene team?

A

Een team met een hoge teamdiveristeit

55
Q

Wat is een Homogene teams?

A

team met lage diversiteit

56
Q

Welke 3 verschillende perspectieven zijn er volgens Ely en Thomas op diversiteit?

A
  1. Integration-and-learning-perspectief: Ziet het als behulpzaam bij samenwerken
  2. Acces-and-legitimacy-perspectief: diversiteit helpt tot toegang krijgen op diverse markt
  3. Discrimination-and-fairness-perspectief: visie dat diversiteit een moreel vraagstuk is. gelijke kansen.
57
Q

Wat is Integration-and-learning-perspectie, bij diversiteit?

A

Ziet diversiteit als behulpzaam voor samenwerking.

Sprake van verbeterende taakprestatie

58
Q

Wat is Acces-and-legitimacy-perspectief, bij diversiteit?

A

diversiteit helpt tot toegang krijgen op diverse markt

59
Q

Wat is Discrimination-and-fairness-perspectief, bij diversiteit?

A

visie dat diversiteit een moreel vraagstuk is. gelijke kansen

60
Q

Framing bias is het fenomeen waarbij mensen beslissingen maken gebaseerd op de manier waarop de opties gepresenteerd worden (positief of negatief). Lisa is bang dat sommige van haar collega’s die moeten stemmen over een nieuw beleid hier vatbaar voor zijn na een presentatie over de beleidskeuze.

Wat kan Lisa haar collega’s laten doen om dit fenomeen te omzeilen?

A

Causale framing: hun gedachten over factoren die relevant zijn voor hun beslissing in een diagram weergeven voordat de beslissing genomen wordt.

61
Q

Hoegl en Gemuenden (2001) ontwikkelden een model van kwaliteit van teamwork met zes dimensies. Ze testten het model op teams die betrokken waren bij innovatieve projecten.

A

Vijf van de zes dimensies hangen sterker samen met effectiviteit van het team, maar inspanning hangt minder sterk samen met effectiviteit van het tea