Hoofdstuk 1 Deel 3 Flashcards

1
Q

Wat kenmerkt een oligopolie?

A
  1. Weinig aanbieders
  2. Homogeen of gediferentieerd
  3. Matige intrededrempels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn netwerkeffecten?

A

Voordeel dat ontstaat naarmate meer mensen product gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de structure-conduct-performance theorie?

A

De marktstructuur zal gaan bepalen hoe bedrijven zich gedragen en dat zal performance bedrijf beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het probleem met de structure-conduct-performance theorie?

A
  1. Nooit empirisch bevestigd
  2. Niet op alle markten toe te passen
  3. Media industrie is grondig verandert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn economies of scale?

A

Schaalvoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is efficiëntie?

A

Zolang marginale kost lager is dan de gemiddelde kost, is het interessant schaal te vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn economies of scope?

A

Voordelen verbonden met omvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is diversificatiestrategie?

A

Niet alleen kranten maken, maar ook tijdschriften, televisie,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de voordelen van een diversificatiestrategie?

A
  1. Synergie
  2. Besparing
  3. Kostefficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is synergie?

A

De elementen versterken elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly