Hoofdstuk 1 Deel 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn kenmerken van de agency theorie?

A
  1. Principal agent probleem
  2. Tegenstrijdige belangen en conflicten: eigenaar streeft winstmaximalisatie na, manager eigen belangen
  3. Incentives om belangen gelijk te schakelen
  4. Verschuiving eigendomsstructuur in media: van familiebedrijven naar beursgenoteerde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het principal agent probleem?

A

Manager (agent) die bedrijf stuurt zal zich niet altijd gedragen hoe eigenaar (principal) het zou willen, maar zullen soms eigen agenda nastreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn incentives?

A

Beloningen om mensen te stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van de transactiekostentheorie?

A
  1. Marktcontracten lopen productie per productie (transactiekost)
  2. Gecentraliseerd instituut substituut voor markt (controlekost)
  3. Bedrijf wordt opgericht als controlekosten lager zijn dan transactiekosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn transactiekosten?

A

Onderhandelingskosten om contract te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke types productiekosten bestaan er?

A
  1. Vast kosten
  2. Variabele kosten
  3. Marginale kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn vaste kosten?

A

Onafhankelijk van aantal geproduceerde of geconsumeerde producten
-> Bij toename productie dalen gemiddelde vaste kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn variabele kosten?

A

Afhankelijk van aantal geproduceerde/geconsumeerde producten

-> Bij toename productie stijgen variabele kosten mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn marginale kosten?

A

Extra kost als de productie met één eenheid wordt uitgebreid (reproductiekost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een markt?

A

Waar kopers en verkopers samenkomen, goederen uitwisselen en de prijs bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie zijn de actoren die invloed hebben op de markt?

A
  1. Bedrijven
  2. Gezinnen (consumenten)
  3. Overheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen we mediamarkten opdelen?

A
  1. Op basis van medium

2. Op basis van geografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke ideaaltypes van marktstructuren bestaan er?

A
  1. Perfecte competitie
  2. Monopolistische competitie
  3. Oligopolie
  4. Monopolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is marktmacht?

A

Prijs die je kan aanrekenen aan consument/prijs te betalen aan leverancier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van marktstructuren?

A
  1. Aantal aanbieders
  2. Type producten (homogeen of heterogeen)
  3. Intrededrempel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een intrededrempel?

A

Hoe snel een nieuwe concurrent, speler op de markt kan komen

17
Q

Welke soorten intrededrempels zijn er?

A
  1. Technisch
  2. Financieel
  3. Door overheid bepaalt
18
Q

Wat zijn de kenmerken van perfecte competitie?

A
  1. Veel aanbieders
  2. Homogene producten
  3. Geen intrededrempel
19
Q

Wat zijn de kenmerken van een monopolie?

A
  1. Eén aanbieder
  2. Geen alternatieven
  3. Hoge intrededrempel
20
Q

Wat zijn de kenmerken van monopolistische competitie?

A
  1. Veel aanbieders
  2. Gediferentieerd: producten zijn gelijkaardig, maar niet gelijk
  3. Geen intrededrempel