hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

waar bevinden toerisme en recreatie zich hoofdzakelijk?

A

in de vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 manieren van tijd opdelen

A
  • sociologische opdeling
  • psychologische opdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociologische opdeling

A

de objectieve opdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de psychologische opdeling

A

de subjectieve opdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bekijk schema sociologen!

A

zelf kunnen invullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met welk begrip komt de netto vrije tijd overeen?

A

leisure of loisir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe delen de sociologen vrije tijd in?

A

op basis van de activiteit die men verricht binnen een bepaald tijdsbestek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe delen de psychologen vrije tijd in?

A

afhankelijk van de persoonlijke visie en ervaring van de betrokkene -> persoonlijke kwalitatieve beleving van de beschikbare tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer vindt recreatie plaats en waarop is het gericht?

A

vindt plaats in vrije tijd en is gericht op ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de oorspronkelijke, Latijnse betekenis van ‘re-creatie’?

A

vernieuwing, verfrissing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat kan je afleiden uit deze Latijnse betekenis van recreatie?

A

men recreëert om energie op te doen, gezondheid en moraal te verbeteren en plezier te beleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

is er 1 specifieke definitie voor recreatie?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke definitie wordt nog steeds in Vlaanderen gebruikt als referentie?

A

het geheel is van
gedragingen die men in zijn vrije tijd onderneemt of ondergaat, waarvan wordt verondersteld
dat ze primair gericht zijn op het bevredigen van de eigen verlangens naar ontspanning als
belevingsactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

van wat hangt recreatie af?

A

locatie/plaats -> het moet binnen de woon- en leefomgeving liggen van de recreant (20 à 30km rond de woning), geen overnachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 verschillende recreatievormen afgaand op locatie of plaats

A
  • binnenhuisrecreatie/home-based recreation
  • omgevingsrecreatie/daily leisure
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

binnenhuisrecreatie/home-based recreation

A
  • in huis en/of tuin
  • tv kijken, gezelschapsspel spelen, fietsen op hometrainer
17
Q

omgevingsrecreatie/daily leisure

A
  • buiten de woning maar binnen straal van 25 à 30km errond
  • fietsen, wandelen, activiteiten op speelterrein
18
Q

recreatievormen categoriseren door Boerjan en Lowyck in 1995

A
  • infrastructuur gebonden recreatie
  • plaats gebonden recreatie
  • thema gebonden recreatie
  • context gebonden recreatie
19
Q

bestaan er echt puur enkel de categorieën van Boerjan en Lowyck?

A

nee, door nieuwe trends en ontwikkelingen zijn er nieuwe categorieën nodig zoals belevingsrecreatie

20
Q

voorbeelden belevingsrecreatie

A
  • evenementen
  • pakketten
  • concepten
21
Q

voorbeelden infrastructuur gebonden recreatie

A
  • sportaccommodatie
  • recreatiedomeinen en -parken
  • shoppingcentra
22
Q

voorbeelden plaats gebonden recreatie

A
  • landrecreatie
  • waterrecreatie
  • luchtrecreatie
23
Q

voorbeelden thema gebonden recreatie

A
  • kunst
  • natuur
  • sport
24
Q

voorbeelden context gebonden recreatie

A
  • zachte en harde recreatie
  • in groep of individueel
  • begeleid of niet-begeleid
25
Q

zachte recreatie

A

recreatie die geen zware of belastende druk legt op de omgeving

26
Q

harde recreatie

A

sportvormen die negatieve invloed hebben op plantengroei, ondergrond,…

27
Q

waarop focust belevingsrecreatie?

A

kwaliteit en diepgang van de ervaring die je als recreant beleeft, het laat een diepe indruk achter

28
Q

is belevingsrecreatie een recreatievorm?

A

niet echt, het is noch product, noch dienst

29
Q

voorbeeld belevingsrecreatie

A

tomorrowland

30
Q

naar wat evolueert beleveniseconomie?

A

betekeniseconomie en ervaringseconomie waarbij men belang hecht aan waarden als empathie, communicatie en samenwerking

31
Q

de meest geciteerde definitie van toerisme (UNWTO)

A

the activities of persons
traveling to, and staying in places outside their usual environment for not more than one
consecutive year for leisure, business, and other purposes

32
Q

wat zijn de drie voorwaarden voor toerisme?

A
  • verplaatsing buiten de gewone omgeving
  • verblijfsduur
  • reismotief
33
Q

toerisme: op welke afstand van huis is met buiten de gewone leefomgeving?

A

20 à 30km

34
Q

toerisme: wat is de toegestane verblijfsduur?

A
  • ondergrens = 1 overnachting of verblijf van 24 uur
  • bovengrens = 1 jaar
35
Q

wat bedoelt men eigenlijk echt met de 3 voorwaarden van toerisme?

A

verblijfstoerisme

36
Q

2 soorten verblijfstoerisme

A
  • buisiness tourism
  • leisure toerism
37
Q

dagtoerisme

A

verplaatsing buiten de gewone leefomgeving maar zonder overnachting (minder dan 24u)

38
Q

naar wat wordt er altijd verwezen met dagtoesime

A

een recreatieve activiteit, zakelijk dagtoerisme bestaat niet