Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn observaties en waarom worden ze gebruikt?

A
  • Participanten worden geobserveerd en de onderzoekers trekken conclusies uit wat ze zien.
  • Onderzoekers gebruiken de methode om te zien hoe een bepaald gedrag optreedt en in welke omstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voordelen van observaties?

A
  1. hoge ecologische validiteit gegarandeerd
  2. ethisch en praktisch want er is geen ingreep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de nadelen van observaties?

A
  1. Gedrag dat ze bestuderen is vaak zeldzaam dus duurt lang om gegevens te verkrijgen.
  2. Moeilijk om conclusies te trekken over de oorzaak van de geobserveerde gedragingen want er zijn geen controles.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn zelfbeschrijvingen en waarom worden ze gebruikt?

A
  • Onderzoek naar bepaalde (c)overte gedragingen
  • Gedragingen beschrijven of theorieën toetsen op basis van zelfbeschrijving van deelnemers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de drie voorwaarden van zelfbeschrijvingen?

A
  1. Gevraagde moet gedrag en reden kunnen beschrijven
  2. Gevraagde moet gelegenheid krijgen om volledig te kunnen beschrijven
  3. Gevraagde moet het willen beschrijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een nadeel van zelfbeschrijvingen?

A

Zelfbeschrijvingen zijn sterk onderhevig aan sociale werkelijkheid.
= zelfbeschrijvingen kunnen vaak veel verschillen van deelnemers hun werkelijk gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn sociale normen?

A

Dingen dat als sociaal acceptabel worden gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Feldmanhall et al. (2012)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het nut van zelfbeschrijvingen?

A

Ze dienen als een bron voor inspiratie en worden eerder gebruikt als een manier om een theorie op te bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee zelfbeschrijvingsmethoden?

A
  1. Event sampling method (tijdens moment aangegeven)
  2. Day reconstruction method (reconstructie achteraf)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is correlationeel onderzoek en wat zegt het ons?

A
  • Wordt gebruikt om verbanden tussen gegevens te bestuderen (positief/negatief)
  • Berekent de kans dat samenhang toevallig is.
  • Je kan de correlatie tussen eender welke variabelen/metingen berekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kogut et al. 2011

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een experiment?

A
  • They aim to establish a true relationship between the independent variable (IV) and the dependent variable (DV) by providing high controls on extraneous variables.
  • De onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd om het directe effect te zien op de afhankelijke variabele.
  • Manipuleren = het aanbrengen van variaties.
  • De specifieke variaties worden ook condities genoemd.
  • Vaak hebben experimenten ook een controlegroep. Onderzoekers vergelijken deze groep met de experimentele groep om te bepalen of de manipulatie van de onafhankelijke variabele een effect heeft op de afhankelijke variabele.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van een experiment, geef de uitleg en is het een voor-of nadeel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn manipulatiechecks?

A

Checks die gebruikt worden om te kijken of andere variabelen onbedoeld mee gemanipuleerd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn pretests?

A

Piloot-studies, vooronderzoek; Men gaat bij vergelijkbare steekproef na of manipulatie werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een tussen proefpersoonsmanipulatie en waar kunnen we dan vanuit gaan?

A

Willekeurig op toeval mensen toewijzen aan een groep/conditie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een causale conclusie?

A
  • Variaties in A, kijken of B ook variaties ondergaat.
  • Onderzoeker houdt andere mogelijke oorzaken van variaties in B onder controle => manipulatie, waardoor oorzaak enkel nog bij A kan liggen
19
Q

Wat is een binnen-proefpersoonsmanipulatie en waar kunnen we dan vanuit gaan?

A

Alle deelnemers in 1 groep blootstellen aan verschillende condities van onafhankelijke variabele ipv in groepen.

  • Iedereen komt in verschillende condities terecht, en is dus per persoon vergelijkbaar.
  • Vastgestelde verschillen tussen condities niet te wijten aan (verschillen van) individuele kenmerken deelnemers.
20
Q

Wat zijn de voordelen van binnen-proefpersoonsmanipulatie?

A

kan subtielere effecten aan het licht brengen; individuele verschillen
worden constant gehouden (want dezelfde groep)

21
Q

Wat zijn de nadelen van binnen-proefpersoonsmanipulatie?

A
  1. Minder geschikt als blootstelling aan verschillende condities onafh. variabele zo opvallend maakt, dat getoetste hypothese geraden kan worden door deelnemers
    - beïnvloedt onderzoek: sociaal wenselijke gedragingen en antwoorden, risico op vraageffect (vaststelling die onderzoeker volgens deelnemers probeert te vinden ook daadwerkelijk laten gebeuren)
  2. niet handig bij onderzoeken met sterk volgorde-effect: vermoeidheid, verveling, leereffecten etc. kunnen invloed hebben op resultaten van volgende actie
    - oplossing: volgorde van condities contrabalanceren (variabele = volgorde)
22
Q

Wat zijn de nadelen van tussen-proefpersoonsmanipulatie?

A

bij grote individuele variabiliteit binnen een groep, kan experiment ‘power’ missen (kans dat werkelijk bestaand verschil tot uiting komt) => geen subtiele verschillen en effecten

23
Q

Wat zijn de voordelen van tussen-proefpersoonsmanipulatie?

A

soms zijn pretests handig om invloed te meten van bepaalde variabelen of individuele verschillen en variabiliteit tussen 2 groepen, maar kan ook zelf invloed hebben op het échte onderzoek

24
Q

Wat is een macrosituatie?

A

levenservaringen waarmee deelnemers onderzoekssessie binnenkomen

25
Q

Hoe houden we een macrosituatie onder controle?

A
  1. Experiment voltooien op zo kort mogelijke tijd
  2. Verschillende condities tegelijk uitvoeren met verschillende deelnemers per groep (=
    gelijke levenservaringen voor iedereen die op zelfde tijdstip meedoet aan het onderzoek)
26
Q

Wat zijn de beperkingen van experimenten? [4]

A
  1. Beantwoordt enkel aan causale relaties, zegt niets over de frequentie waarmee iets
    voorkomt, …
  2. Moeilijk om coverte processen en gedragingen te manipuleren en bestuderen
  3. Sommige experimenten zijn ethisch onverantwoord; kunnen deelnemers slechte ervaringen of schade berokkenen
  4. Vraag- en proefleidereffecten
27
Q

Wat zijn vraag effecten en hoe kunnen we dat oplossen?

A

Deelnemers stemmen gedrag af op wat ze menen dat onderzoeker wil vaststellen.

Oplossen = door experimenteel realisme zo hoog mogelijk te maken, door tussen-proefpersoons-manipulaties en door deelnemers niet te vertellen wat ze observeren, door misleidende informatie te geven over onderzoek.

28
Q

Wat zijn proefleidereffecten en hoe kunnen we dat oplossen?

A

Invloed die onderzoekers (on)opzettelijk hebben op deelnemers.

Oplossen = oor dataverzameling te laten uitvoeren door iemand die hypothese niet kent, werken met schriftelijke instructies, …

29
Q

Wat is een hoofdeffect?

A

uit statistische analyse blijkt dat een onafhankelijke variabele significant
effect heeft over de condities van andere onafhankelijke variabelen heen.

30
Q

Wat is een interactie-effect?

A

effect van de ene onafhankelijke is afhankelijk (sterkte, optreden, …) van
conditie van andere onafhankelijke variabele(n)

31
Q

Wat is een hogere-orde interactie?

A

effect van OV afhankelijk van meerdere andere OV

32
Q

Zijn hoofd en interactie effect tegelijk mogelijk?

A

Ja

33
Q

Zagefka et al. 2011

A
34
Q

Wat is de inductiefase van de empirische cirkel?

A

Inductiefase van theorieontwikkeling: algemeen inzicht, theorie, formuleren op basis van bepaalde specifieke bevindingen

35
Q

Wat zijn de verschillende fases van de empirische cirkel?

A
  1. Inductiefase
  2. Toetsen van theorie
  3. Afronding van het onderzoek
  4. Waarde van het onderzoek evalueren
36
Q

Wat zijn de verschillende soorten discrepanties tussen gegevens en theorie?

A
  1. Theorie is abstracter en dus algemener (minder specifiek) dan enkel in termen van
    geobserveerd gedrag
  2. Gebruikte concepten zijn vaak analytischer dan verklaring op grond van bevindingen
  3. Theorie schuift mechanisme naar voor dat beschrijft op welke manier gedrag tot stand komt.
37
Q

Waarom zijn discrepanties nuttig?

A

geeft weer hoe theorie in deze specifieke fase van empirische cirkel zich verhoudt tot bevindingen, gegevens

hoe groter discrepanties, hoe waardevoller een theorie in potentie is (want theorie doet meer dan enkel beschrijven, maar ook verklaren en voorspellen)

38
Q

Waarom is “toetsen van theorie” fase belangrijk?

A

Nodig om na te gaan in welke mate theorie algemener geldt dan enkel voor de geobserveerde verschijnselen => analytisch identificeren van essentiële kenmerken en processen

39
Q

Wat zijn de verschillende dingen dat kunnen gebeuren na toetsing van theorie?

A
  1. Hypothese werkelijk waargenomen: theorie is niet bewezen (kan nooit bewezen worden5),
    maar heeft een falsificatiepoging doorstaan
  2. Observatie gaat tegen hypothese in: bewering klopt niet
40
Q

Wat doen we als de observatie tegen de hypothese in gaat?

A

Kritische reflectie: was de methodologie van onderzoek correct?
=> ja: theorie (of deel ervan) is gefalsifieerd; gaat het over kernmechanisme van theorie of over perifeer deel van theorie?
=> nee: opnieuw doen met juiste methoden

41
Q

Wat doen we in “Afronding van het onderzoek” fase?

A

Afronding => terugkoppeling naar hypothese, voorspellingen en theorie

Mogelijks wordt na terugkoppeling theorie (deels) vervangen, en herhaalt empirische cirkel zich => eigenlijk dus empirische spiraal, want onderzoek is nooit volledig af

42
Q

Wat doen we in “Afronding van het onderzoek” fase?

A

Afronding => terugkoppeling naar hypothese, voorspellingen en theorie

Mogelijks wordt na terugkoppeling theorie (deels) vervangen, en herhaalt empirische cirkel zich => eigenlijk dus empirische spiraal, want onderzoek is nooit volledig af

43
Q

Wat doen we in de”Waarde van onderzoek evalueren” fase?

A

Onderzoek om te kijken of intuïtie van wetenschapper klopt, of om open vraag na te gaan bevindt zich in observatiefase => resultaten gebruikt bij inductie van een theorie

  • Onderzoek ter toetsing van theorie
    Maar: mag niet beschouwd worden als toetsing van theorie, men moet er altijd voor openstaan extra onderzoeken te doen, hypothesen aan te passen etc. => doel: dichter bij waarheid komen, ookal komt die niet overeen met eigen predicties.