Hoofdstuk 0 - 3 Flashcards

1
Q

Wat is een prebioticum?

A

= niet enzymatisch verteerbaar voedselingrediënt dat selectieve groei van intestinale bacteriën gaat stimuleren => gunstig effect voor eter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem een paar veelgebruikte prebiotica

A

Fructo Oligosaccharide
Manno Oligosaccharide
Lactose
Insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem een paar gunstige intestinale bacteriën waarvan de groei bevordert w door prebiotica

A

Bifidobacteria

Lactobacillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem een paar ongunstige intestinale bacteriën waarvan de groei bevordert w door prebiotica

A

Salmonella

Campylobacter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk effect hebben de gunstige intestinale bacteriën die groeien oiv prebiotica?

A
  • pH veranderingen
  • productie korte keten vetzuren
  • competitie met gastheercel vr bindingsplaats van pathogene bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom gebruikt men prebiotica?

A

omdat het risico op dysbacteriose (= verstoring vd balans in bacteriële flora) id intensieve veehouderij redelijk groot is -> prebiotica brengen balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voordeel & nadeel van prebiotica?

A
  • voordeel = betere preformance vd dieren

- nadeel = effect hangt af van type, dosering, species en individuele gevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bronnen van prebiotica

A
  • aanwezig in versch gewassen zoals witloof en prei

- industriele productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

far off =

A

periode net na de droogstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

weende analyse geeft inzicht in chemische samenstelling van voeders, maar … zijn ook belangrijk

A
  • fysische structuur
  • transitsnelheid
  • voederstrategie
  • individuele variatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extrusie =

A

proces waarbij granen blootgesteld w aan hoge temperatuur en druk en vocht => vervorming (expansie) + ontsluiting zetmeel => korrel/pellet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kruimel =

A

korrel dat verbroken w (dus denser dan korrel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gastrine secretie =>

A
  • productie HCl => pepsinogeen omgezet nr pepsine => afbraak eiwitten
    (-) ook belangrijk voor maaggeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

enzymen aangemaakt id dunne darm door uitzetting (door opname van voedsel):

A
  • secretine
  • cholecystokinine
  • vip & gip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functie secretine

A
  • inhibitie gastrine & maaggeleiding

- secretie bicarbonaat uit pancreas => buffering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functie cholecystokinine

A
  • inhibitie gastrine & maaggeleiding
  • secretie verteringsenzymen uit pancreas => zetten polysacch om nr monosach
  • contractie galblaas, relaxatie sfincter
17
Q

functie GIP & VIP

A
  • inhibitie maagactiviteit

- relaxatie dunne darm

18
Q

vezel is bepalend voor

A
  • transitsnelheid
  • gut health
  • consistentie darminhoud
19
Q

rennine =

A

enzym dat caseïne splitst

20
Q

classificatie KH

A
- suikers 
   => monosacchariden
         -> pentosen & hexosen
   => oligosacchariden
         -> disachariden
- niet suikers 
   => polysacchariden = glycanen
         -> homoglycanen: glucanen
         -> heteroglycanen
   => complexe KH
         -> glycolipiden
         -> glycoproteïnen
21
Q

voorbeelden van pentosen

A

arabinose
xylose
ribose

22
Q

voorbeelden van hexosen

A

glucose
fructose
galactose
mannose

23
Q

voorbeelden van disacchariden

A

sucrose
lactose
maltose

24
Q

voorbeelden van tetra -en trisacchariden

A

XOS
FOS
MOS

25
Q

glycanen =

A

polysacchariden

meer dan 10x hh unit

26
Q

glucanen =

A

polymeren van glucose

27
Q

voorbeeld alfa glucaan

A

zetmeel

28
Q

voorbeeld beta glucaan

A

cellulose, glycogeen

29
Q

voorbeeld heteroglycanen

A

hemicellulose
pectine
hyaluronzuur

30
Q

zetmeel bestaat uit

A
  • amylopectine (70%) vertakt

- amylose (30%) onvertakt

31
Q

effect van amylase op zetmeel

A

zorgt dat zetmeel uit elkaar valt in dextrine en dextrine in maltose (disacch) => maltose w dan door maltase gesplitst in glucose

32
Q

Van Soest methode =

A

methode voor opdeling RC:

  • NDF = neutral detergent fibre
  • ADF = Acid detergent fibre
  • ADL = acid detergent lignine
33
Q

NDF

A

= hemicellulose + cellulose + lignine

34
Q

ADF

A

= cellulose + lignine

35
Q

ADL

A

= lignine = slechtst verteerbaar

36
Q

effect voedingsvezels op hele rantsoen:

A
  • verzadigend effect
  • vertraging rantsoen
  • langere inwerking verteringsenzymen
  • stimuleert herkauwactiviteit bij HK
37
Q

in welke gevallen fructaanopstapeling (en dus hogere kans op laminitis)

A
  • lage T en veel zonlicht (wel fotosynthese, geen groei)
  • droogte (wel fotosynthese, geen groei)
  • onderbemesting (wel fotosynthese, geen groei)
38
Q

effect van fructanen

A

fructaanopstapeling => fructanen komen id dikke darm want w nauwelijks enzymatisch verteerd => fermentatie fructanen in dikke darm => kolonisatie van selectieve bacteriën (massale groei), maar door pH-verlagende werking van fructanen gaan die bacteriën afsterven => endotoxinen komen vrij => opname endotoxinen => vasodilatatie => verstoring circulatie in lederhuid