Hoofdst. 1-4 Flashcards

1
Q

Hoe bereken je de de grootte van de veerkracht?

In symbolen+ wat betekenen de symbolen?

A

Fv= k * /\l

Fv is de grootte van de veerkracht in N( = newton)
k is de veer constante
/\l is delta l dus de verplaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Arbeid nodig om een veer met(….) uit te rekken over een afstand /\l

Symbolen+uitleg
Geef 2 manieren

A
W= k*(/\l)2kwadraat
        ——————-
             2
W=Fv*/\l
     ——— 
         2
W is de arbeid (staat voor “work”)
k is de veer constante 
/\l is de uitrekking (delta l)

Fv is de veerkracht
(….)= veerconstante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is energie?

A

Energie is de mogelijkheid om arbeid te verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de hoeveelheid energie?

Welke eenheid?

A

De energie van een systeem is de hoeveelheid arbeid (W) die het systeem kan leveren.

Energie word bijgevolg uitgedrukt in joule J

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je kinetische energie?

Symbolen+Woorden

A

Ekin =1/2mv2kwadraat

Kinetische energie is 1/2 van massa en snelheid tot de tweede.

Ekin = kinetische energie (J)

m= massa (kg)

v= snelheid (m/s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly