Hoodstuk 13: Meteorologie Flashcards
1
Q
Isobaren, Hogedrukgebied, Lagedrukgebied
A
- Isobaren: punten met gelijke luchtdruk
- Hogedrukgebied: Rechtsom naar kern hogedrukgebied
- Lagedrukgebied: Linksom kern lagedrukgebied
Daalt luchtdruk: Slecht weer op komst
Stijgt luchtdruk: Mooi weer op komst
2
Q
Wind
A
- Wind: verschil in luchtdruk
van hogedruk naar lagedruk - Krimpende wind: tegen de klok in (slecht weer op komst)
- Ruimende wind: met de klok mee (stabiel weer op komst)
3
Q
Schaal van beaufort
A
- 0: windstil
- 1,2 : zwakke wind
- 3,4 : matige wind
- 5 : vrij krachtig wind
- 6 : krachtige wind
- 7 : harde wind
- 8 : stormachtige wind
- 9 : storm
- 10 : zwarte storm
- 11 : zweer zware storm
- 12 : orkaan