Het cytoplasma en het celmembraan Flashcards

1
Q

Uit wat bestaat het cytoplasma?

A

Uit een geleiachtige vloeistof, waarin een aantal celstructuren voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heet de geleiachtige vloeistof in het cytoplasma?

A

Het cytosol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit wat bestaat het cytosol?

A

Voor het grootste deel uit water. Ook uitkoolstofverbindingen, proteïnen, sachariden, lipiden en nucleïnezuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door wat is het cytoplasma van alle cellen omsloten?

A

Door een celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit wat is het celmembraan opgebouwd?

A

Uit een lipidendubbellaag van fosfolipiden en cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat komt er voor tussen de lipiden van het celmembraan?

A

Proteïnen en cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn andere woorden voor het celmembraan?

A

Het plasmamembraan en het eenheidsmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het celmembraan bevat twee soorten proteïnen… Welke twee?

A

De perifere proteïnen en de transmembraanproteïnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe liggen de perifere proteïnen in het celmembraan?

A

Ze drijven op de dubbellaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe liggen de transmembraanproteïnen in het celmembraan?

A

Ze steken volledig door de dubbellaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kunnen er aan de extracellulaire kant van het celmembraan nog voorkomen?

A

Sacharidenketens.

Deze steken dan uit het membraanoppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe noemen we de lipiden en proteïnen waar sacharidenketens op liggen?

A

Glycolipiden en glycoproteïnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zien fosfolipiden eruit?

A

Ze hebben een gevorkte staart die hydrofoob is. En een hydrofiele kop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent hydrofoob?

A

Water afstotend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is hydrofiel?

A

Waterminnend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de drie eigenschappen van het celmembraan?

A

Ze zijn flexibel, zelfsluitend en selectief doorlaatbaar.

17
Q

Door wat wordt de soepelheid van het celmembraan bij dierlijke cellen bepaald?

A

Door de cholesterolmoleculen.

18
Q

Voor wat zorgt de cholesterol?

A

Het zorgt mee voor de vloeibaarheid en flexibelheid van het celmembraan.

19
Q

Wat zijn 2 functies van het celmembraan?

A

Het omsluit en isoleert de celinhoud. En het laat selectief stoffen door.

20
Q

Bij welke twee dingen speelt het celmembraan een rol?

A

Bij het herkennen van stoffen buiten de cel. En in de communicatie met andere cellen.

21
Q

Welke rol kunnen de transmembraanproteïnen hebben in het selectief doorlaten van stoffen?

A

Ze kunnen poriën of kanalen vormen.

22
Q

Waarom spelen sacharidenketens een rol in de communicatie met andere cellen.

A

Omdat ze elk celtype een kenmerkende structuur geven.