Heelkunde en anatomie Flashcards

1
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van oedeem?

A
  • hartfalen
  • nierproblemen
  • problemen met de eiwitbalans
  • hernia ventralis (= afgescheurde rectus abdominis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer/waarom verricht je een keizersnede bij een rund? hoe pak je die aan?

A

Vaak bij vleeskoeien waarbij het kalf te groot is voor het geboortekanaal. Dit voer je bij voorkeur staand uit, je maakt een incisie aan de linkerkant, zodat de pens het darmpakket tegenhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer/waarom verricht je een keizersnede bij een hond en hoe pak je deze aan?

A

Bij een niet vorderende partus. Dit voer je bij voorkeur liggend uit. De incisie maak je in de linea alba (in de mediaan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zou je voor een incisie in de paramediaan kiezen?

A

= net naast de linea alba.
Zodat niet alle druk van de organen in de buik op de hechtingen (in de linea alba) worden uitgeoefend –> minder druk op hechtingen betekent snellere wondgenezing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem de lagen waaruit de buikwand is opgebouwd van buiten naar binnen.

A

1) huid
2) oppervlakkige fascie
3) diepe fascie (bij paard en rund: tunica flava, veel elastische vezels die een geler aspect geven)
4) buikspieren: m. obliquus abdominis externus > m. obliquees abdominis internus > m. transversus abdominis > m. rectus abdominis
5) fascia transversalis
6) peritoneum (zit vast op fascie transversalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke richting is het vezelverloop van de m. obliquus abdominus externus? En van de internus?

A

externus: (richting) caudoventraal
internus: (richting) cranioventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe worden hechtnaalden beschreven (kenmerken)?

A
  • de doorsnede van de naald
  • de buiging van de naald
  • de verbinding naar de draad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke vormen kan de doorsnede van een naald hebben?

A
  • rond
  • snijdend = cutting (driehoek) –> makkelijker dan rond voor sterkere weefsels
  • reverse cutting (driehoek op zn kop)
  • spatula (platter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de standaard buiging van een hechtnaald?

A

3/8 is standaard. dit staat voor 3/8e van een cirkel (als je die in 4 assen verdeeld zoals + –> 1,5 vakje = 3/8e cirkel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke mogelijke verbindingen van naald en draad zijn er?

A
  • atraumatische verbinding: draad zit vast in de naald
  • losse naald (met een verend oog) en draad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

met welke eigenschappen moet je rekening houden met het kiezen van een hechtmateriaal?

A
  • treksterkte
  • (ongewenste) weefselreactie –> inert = weinig weefselreactie
  • plaats voor vestigen infectie –> makkelijker in gevlochten hechtmateriaal
  • hanteringseigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat voor hechtmaterialen zijn er over het algemeen?

A
  • monofilament (=eenkernig) vs. mutlifilament (=gevlochten)
  • wel of niet resorbeerbaar (=wel of niet oplosbaar)
  • natuurlijke hechtmaterialen
  • synthetische hechtmaterialen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke natuurlijke hechtmaterialen bestaan er? welke eigenschappen hebben die mbt resorbeerbaarheid en -filament? worden die nog gebruikt?

A
  • cattlegut (=schapendarm): multifilament, resorbeerbaar, maar wordt niet meer gebruikt –> minder sterk en mogelijke infectiebron
  • staaldraad: mono- of multifilament, niet resorbeerbaar
  • zijde: multifilament, niet-resorbeerbaar, wordt niet meer gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke synthetische hechtmaterialen zijn monofilament en NIET resorbeerbaar?

A
  • polyamide*
  • polyproylene

(* kan zowel mono- als multifilament zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke synthetische hechtmaterialen zijn monofilament en WEL resorbeerbaar?

A
  • polyglecaprone
  • polydioxanone
  • polyglycolate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke synthetische hechtmaterialen zijn multifilament en NIET resorbeerbaar?

A
  • polyamide*
  • polyester

(* kan zowel mono- als multifilament zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke synthetische hechtmaterialen zijn multifilament en WEL resorbeerbaar?

A
  • polyglycolzuur
  • polyglactin 910
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarvoor wordt niet resorbeerbaar hechtmateriaal gebruikt?

A

voor de huid of waar voor zeer lange tijd treksterkte nodig is. (niet-resorbeerbaar hechtmateriaal is sterk) het moet dus weer weggehaald worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de snelheid van “resorbeerbaarheid” uitgedrukt? Geef dit aan voor Vicryl, Vicryl Rapide, PDS en Monocryl

A

de tijd tot 50% treksterkte (100-50% treksterkte is sterk genoeg, 49-0% treksterkte niet meer en dan moet het weefsel dus ver genoeg genezen zijn om de treksterkte zelf op te vangen).

Vicryl Rapide: 5 dagen
Monocryl: 1 week
Vicryl: 2 weken
PDS: 4 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat betekent inert?

A

een materiaal dat weinig weefselreactie heeft. bv staal (schroeven, nietjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij welk soort hechtmateriaal kan een infectie vestigen IN de draad? wanneer eindigt die infectie?

A

bij gevlochten materiaal kunnen bacteriën/de infectie in de draad zitten (antibiotica en afweer dringt niet goed door in de draad) –> infectie eindigt wanneer het hechtmateriaal is opgelost of is verwijderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn eigenschappen van gevlochten hechtmateriaal mbt hanteringseigenschappen en risico op infectie?

A
  • makkelijk te hanteren en te knopen
  • groter risico op infectie, omdat bacteriën IN de naald kunnen gaan zitten. Infectie van de draad is blijvend, dus stopt pas wanneer de draad is verwijderd of volledig is opgelost (kan lang duren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn eigenschappen van monofilament hechtmateriaal mbt hanteringseigenschappen en eigenschappen in geval van infectie?

A
  • springeriger, daarom moeilijker te hanteren en te knopen. in dunne maten goed genoeg te hanteren, maar boven USP 2 (= 5 metric) niet meer
  • draad glijdt makkelijker door weefsel bij een subdermale naald
  • minder risico op infectie, want bacteriën kunnen niet IN de naald gaan zitten (maar wel erop)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In welke gevallen wegen de voordelen van monofilament het zwaarste mee? (2)

A
  • wanneer de hechting tot in de buitenwereld loopt (minder makkelijk bacteriën naar binnen via de draad)
  • wanneer de wond al is gecontamineerd wanneer je gaat hechten (bv bij traumatische wond of het chirurgisch verwijderen van een ontstekingsproces)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer gebruik je niet-resorbeerbaar materiaal?

A

(liefste niet gebruiken)
- als het materiaal “eindeloos” sterk moet blijven. voor diepere weefsellagen moet het materiaal zeer inert zijn.
- voor huidhechtingen (mooiste resultaat indien op tijd verwijderd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wanneer gebruik je resorbeerbaar materiaal?

A
  • voor diepere weefsellagen dan de huid
  • als de wond snel genoeg weer sterk is en het materiaal dus niet oneindig sterk hoeft te blijven
  • voor huidhechtingen indien het dier niet te benaderen is voor het verwijderen van de hechtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn voordelen en nadelen van doorlopende hechtingen t.o.v. onderbroken hechtingen?

A

VOORDELEN
- sneller
- minder hechtmateriaal in de wond
- verdeelt de druk beter (elke steek even strak, dus krachten worden homogeen verdeeld)

NADELEN
- als op één punt het weefsel scheurt ligt de hele hechting los

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer wordt een doorlopende hechting en wanneer een onderbroken hechting gebruikt?

A

DOORLOPEND
Eigenlijk altijd, behalve bij de volgende gevallen;

ONDERBROKEN
- bij traumatische wonden –> een deel van de wond kan afsterven (geen bloedvoorziening) en daardoor zou de doorlopende hechting los kunnen komen
- als je verwacht enkele hechtingen te moeten verwijderen ter drainage van wondvocht
- om precieze appositie te krijgen (hoekpunten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welke methoden om de huid te hechten heb je? (4) en wanneer gebruik je die?

A
  • subdermaal (=intracutaan) –> bij chirurgische wonden
  • onderbroken hechtingen –> bij traumatische wonden
  • nietjes (staples) –> bij traumatische wonden, is sneller dan onderbroken hechtingen (maar duurder)
  • festonhechting (= doorlopende hechting) –> voor lange snedes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is een voordeel van een festonhechting (en hoe zit dat bij andere doorlopende hechtingen)?

A

de huid hoeft niet per se strak getrokken te worden. Bij andere doorlopende hechtingen is dat wel het geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waardoor kan er veel spanning staan op een wond en wat wordt er tijdens het hechten gedaan om de wondranden bij elkaar te hoduen?

A

Door oedeem. Mbv doekklemmen wordt de wond dicht geklemd en het oedeem wordt verminderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welk materiaal heeft de voorkeur wanneer er een alloplastiek (netje) wordt gebruikt om bv een groot recidief navelbreuk te sluiten?

A

monofilament wat eindeloos sterk, niet-resorbeerbaar en zeer inert is voor zowel de hechtingen als het netje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat is de definitie van een chirurgische ingreep?

A

een ingreep waarbij bloed kan vloeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn de functies van de buikspieren?

A
  • dragen het gewicht van de buikinhoud
  • buigen/ gebogen houden van de rug (rugbuigers zijn hypaxiale spieren (spieren onder de wervelkolom))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe heten de structuren (en wat voor structuren zijn dat) waarop buikspieren zich hechten? Benoem voor de buitenste schuine buikspier welke crus insereert op welke structuur en benoem van de binnenste schuine buikspier welke structuren de origo en insertie vormen.

A

Insertie via aponeurosen (peesplaten) van de buikspieren op bindweefsel strengen:
externus internus
- linea alba: mediale crus insertie
- tendo prepubicus: mediale crus -
- lig. inguinale: laterale crus origo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

tussen welke 2 structuren loopt het ligamentum inguinale?

A

van tuber coxae naar de eminentia iliopubica (voorrand van het bekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

hoe heet de opening tussen het lig. inguinale en het bekken? Welke structuren lopen hier doorheen?

A

lacuna vasorum et musculorum:
- musculorum: hierdoorheen loopt de m. iliopsoas
- vasorum: hierdoorheen lopen vaten
> a. iliaca externa
> v. iliaca externa
> n. saphena
> diepe femorale arteriën, venen en lymfevaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Door welke structuren wordt de oppervlakkige/buitenste liesring gevormd?

A

De buitenste liesring is de opening tussen beide crura van de m. obliquus abdominis externus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

welke structuur loopt door de buitenste/oppervlakkige liesring?

A

zaadstreng (zie afbeelding 2 OneNote)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke structuur begrenst de lacuna vasorum et musculorum?

A

het os ilium, dus de iliumvleugel, van het bekken (zie afbeelding 1 OneNote)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Origo en insertio / verloop van m. iliopsoas

A

van lumbale wervels naar de trochanter minor van de femur, doorheen lacuna musculorum

42
Q

Wat is de annulus vaginalis en waar komt dit op uit?

A

De omslag van het peritoneum doorheen de binnenste liesring. Dis mondt uit in een uitzakking van het peritoneum (= processus vaginalis bij vrouwelijke dieren en =cavum vaginale bij mannelijke dieren).

(zie afbeelding 4 OneNote)

43
Q

welke structuren passeren de annulus vaginalis / de binnenste liesring? Maak onderscheid tussen retro- en intraperitoneaal

A

INTRAPERITONEAAL
- mannen: gubernaculum, ductus deferens
- vrouwen: ligamentum teres uteri

RETROPERITONEAAL
bloedvaten, venen en zenuwen;
- a. pudenda (externa?)
- v. pudenda externa
- n. genitofemoralis

44
Q

welke structuren begrenzen de binnenste liesring?

A
  • voor: achterrand van m. obliquus abdominis internus
  • achter: lig. inguinale
  • mediaal: bovenrand van m. rectus abdominis

(zie afbeelding 3 OneNote)

45
Q

Wat zijn voor- en nadelen voor een wisselende snede uit te voeren bij een flanksnede?

A

VOORDEEL: minder traumatisch
met vezelrichting mee snijden > minder schade aan spiervezels (uit elkaar snijden) > minder bloed en zenuwschade > schoner werkveld + minder pijn voor het dier na de operatie

NADEEL: grotere snedes nodig
wond neigt dicht te vallen tijdens operatie

46
Q

Wat zijn voor- en naderen voor een rechte snede uit te voeren bij een flanksnede (in één richting snijden door alle lagen)?

A

VOORDEEL:
kleinere snede nodig + blijft beter open staan dus makkelijker hechten

NADEEL: traumatischer
(sommige) spieren worden tegen de vezelrichting in gesneden > meer schade aan spiervezels > meer bloed + pijnlijker na operatie

47
Q

wat is de rectusschede? Bij welke diersoorten is deze het duidelijkst ingedeeld (benoem de indeling)

A

De m. rectus abdominis ligt tussen de peesplaten van de schuine buikspieren en de m. transversus.

Bij rund en paard:
- buitenblad: de m. obliquus internus en externus
- binnenblad: m. transversus

(zie afbeelding 5 OneNote)

48
Q

Hoe ziet de rectusschede er uit bij carnivoren en varkens? benoem welke spieren het binnen- en buitenblad vormen. doe dit voor craniaal. midden en caudaal

A

CRANIAAL
buitenblad: m. obl abd externus + -internus
binnenblad: deel van m. obl abd internus

MIDDEN
buitenblad: m. obl abd externus + -internus
binnenblad: m. transversus

CAUDAAL
buitenblad: m. transversus
binnenblad: fascia transversalis + peritoneum

(zie afbeelding 6 OneNote)

49
Q

Bij welke wervels splitsen zenuwtakken zich af die de buikwand innerveren? Benoem welke takken wat innerveren. Benoem ook die spier die een uitzondering vormt

A

Afsplitsing bij T13, L1 en L2. Bevinden zich tussen de m. obliquus abdominis internus en de m. transversus.

TAK WAT INNERVEERT DIE
dorsale rami dorsale deel van de rughuid (tot
aan hoogte van de patella)
ventrale rami spieren + diepe structuren
intercostaal ventrale deel van de rug

UITZONDERING
takken uit plexus brachialis innerveren de m. cutaneus trunci

(zie afbeelding 7 OneNote)

50
Q

Wat zijn de 3 hoofdtakken voor de bloedvoorziening van de buikwand?

A

ARTERIE AFKOMST
a. epigastrica cranialis a. thoracica interna
a. epigastrica caudalis a. pudenda externa
a. circumflexa iliaca profunda aorta of a. iliaca
externa

(zie afbeelding 8 OneNote)

51
Q

Uit wat voor weefsel is het peritoneum opgebouwd? Hoe heet de laag daar aan, wat voor weefsel is dat en waarvoor dient die laag?

A

PERITONEUM
=enkele laag afgeplatte mesotheliale cellen. scheiden ook wat buikvocht uit.

FASCIE TRANSVERSALIS
laag fibro-elastisch bindweefsel dat ter versterking van het peritoneum dient.

52
Q

Welke bladen van het peritoneum heb je?

A
  • parietaal blad: tegen de buikwand
  • visceraal blad: tegen organen aan
  • mesenterium: ophangband van darmen (dus dubbellaags)

(zie afbeelding 9 OneNote)

53
Q

liggen nieren intra- of retroperitoneaal?

A

retroperitoneaal

54
Q

Uit welke 2 delen bestaat het omentum en uit welke structuren zijn die delen ontstaan?

A

DEEL ONTSTAAN UIT
(AANHECHTING)
- omentum majus dorsale mesogastrium
(^dubbelblad) (curvatura major van maag
+ eerste deel van duodenum)
- omentum minus ventrale mesogastrium
(curvatura minor van maag
+ lever)

OMENTUM MAJUS (2 bladen op elkaar die caudaal in elkaar omslaan)
ontstaat uit: dorsale mesogastrium
aanhechting: eerste deel duodenum + curvatura major van de maag (HK: lebmaag en pens)

OMENTUM MINUS
ontstaat uit: ventrale mesogatrium
aanhechting: lever + curvatura minor van (leb)maag

55
Q

Waar ligt/loopt het omentum majus?

A

loopt over de buikwand heen tot aan het bekken (is een dubbelblad) en is verbonden met de milt.

56
Q

Welk deel van het digestieapparaat van herkauwers bedekt het omentum minus?

A

de boekmaag

57
Q

Wat voor weefsels kun je vinden in het omentum majus?

A

veel vet, bloedvaten en lymfevaten.

58
Q

Hoe heet de ruimte tussen de 2 bladen van het omentum majus? En hoe heet de toegang tot deze ruimte?

A

ruimte: bursa omentalis
opening: foramen epiploicum

59
Q

Wat bevindt zich in de bursa omentalis? Benoem hierbij ook één pathologische mogelijkheid.

A

bij herkauwers: de ventrale penszak (zie afbeelding 10 OneNote)
bij andere dieren: niets

pathologisch:
bij paarden kan de dunne darm soms het foramen binnen gaan, de darmen, venen en arteriën worden hierdoor langzaamaan afgekneld. hierdoor ontstaat koliek.

60
Q

Waar in de buikholte ligt het foramen epiploicum?

A

Bij de lever (en de v. porta, de vena cava caudalis)

61
Q

wat is de recessus supraomentalis en welke structuren bevinden zich hierin?

A

de ruimte tussen het diepe blad van het omentum majus en de penswand. Is dus alleen aanwezig bij herkauwers. Hierin ligt het grootste deel van het darmpakket, het dorsale deel van de pens en een deel van de uterus bij een drachtig dier

62
Q

Wat bedekt het omentum majus bij carnivoren?

A

het gehele darmpakket

63
Q

welke organen zijn zichtbaar bij een snede in de linea alba bij een paard?

A

lever, maag, dikke darm, cecum, urineblaas (andere organen bedekt met omentum majus)

64
Q

welke organen zijn zichtbaar bij een snede in de linea alba bij een hond?

A

lever, maag, urineblaas (andere organen bedekt met omentum majus)

65
Q

welke organen zijn zichtbaar bij een snede in de linea alba bij een geit of schaap?

A

maag en urineblaas. (andere organen bedekt met omentum majus)

66
Q

welke organen zijn direct zichtbaar bij een flanksnede alba bij een paard?

A

het cecum

67
Q

welke organen zijn direct zichtbaar bij een flanksnede alba bij een hond?

A

geen

68
Q

welke organen zijn direct zichtbaar bij een flanksnede alba bij een schaap of geit?

A

geen

69
Q

Voer je een flanksnede uit bij een staand paard?

A

Nee, want het colon zit in de weg

70
Q

Aan welke kant verricht je een flanksnede voor een keizersnede bij een staande koe?

A

links (de pens houdt de darmen tegen)

71
Q

aan welke kant verricht je een flanksnede om bij de darmen te komen bij een staande herkauwer? Op welk darmdeel kijk je het eerst en welk deel licht daar ventraal achter?

A

rechts (dan zit de pens niet in de weg). Je kijkt eerst op het colon ascendens en daar ventraal achter ligt het jejunum

72
Q

Noem 2 (anatomische) dingen waar rekening mee gehouden moet worden als je een varken gaat opereren.

A
  • varkens hebben een zeer dikke cutane spierlaag (maar niet over de abdominale vloer)
  • incisies moeten door peesplaten worden gemaakt, want spieren van varkens zijn slecht te hechten
73
Q

Beschrijf de ligging van de lebmaag

A

entraal gelegen op de buikwand, gedeeltelijk intrathoracaal, en omgeeft de boekmaag. De pylorus gaat richting dorsaal.

74
Q

beschrijf de ligging van het cecum van een paard

A

aan de rechterkant, begint dorsaal richting cranioventraal. apex ligt dichtbij processus xiphoideus

75
Q

Aan welke kant ligt het colon ascendens van het paard

A

aan de rechterkant ventraal

76
Q

Hoe kun je een injectieplaats voorbereiden? geef 3 mogelijkheden en het percentage waarbij de kiemen worden gereduceerd

A

DESINFECTIE REDUCTIE VAN
METHODE KIEMEN
- alleen desinfectie 70%
- scheren + desinfectie >90%
- scheren + herhaalde desinfectie >99%

77
Q

Zou je bij een schone vacht van een hond gaan scheren en desinfecteren voor een subcutane of intramusculaire injectie?

A

Nee hoeft niet, want een schone vacht geeft weinig kans op infectie.

78
Q

Zou je bij een varken gaan scheren en desinfecteren voor een injectie?

A

nee is praktisch vaak niet haalbaar

79
Q

Wanneer zou je gaan desinfecteren voor een injectie?

A

Wanneer de vacht van het dier niet schoon is. Eigenlijk altijd het geval bij paarden.

80
Q

Wanneer moet je echt scheren en desinfecteren voordat je gaat injecteren? geef ook een voorbeeld.

A

als het infectierisico echt klein moet zijn. bv bij een katheter of een intra-articulaire injectie.

81
Q

wat zijn kenmerken van een goede naald voor een injectie

A
  • schoon
  • steriel
  • scherp
82
Q

Hoe kies je de dikte van de naald die je gebruikt voor een injectie?

A

afhankelijk van het volume en de viscositeit van de te injecteren vloeistof. Een kleine hoeveelheid van weinig visceuze vloeistof is prima met een hele dunne naald, maar hoe visceuzer / meer volume, hoe dikker de naald. Je gebruikt steeds de dunst mogelijke naald.

83
Q

Waarom gebruik je idealiter niet dezelfde naald voor het opzuigen en injecteren van de vloeistof?

A
  • naald wordt minder scherp door het in het potje te steken –> harder duwen voor injectie en meer reactie van het dier
  • kunnen mogelijk bacteriën zitten op de buitenkant van het flesje
  • vloeistof zit ook aan buitenkant van de naald, is niet fijn bij een irriterende stof
84
Q

wat is een vlindernaald?

A

ook wel een venekatheter. kun je vast maken aan het pootje en dan kun je via het slangetje nieuwe stoffen toedienen zonder steeds te moeten prikken of aan de naald te moeten zitten

85
Q

Wat zijn voor- en nadelen van intraveneuze injectie? (noem 4 van elk)

A

VOORDELEN
- snelle werking
- volledige biologische beschikbaarheid
- groot volume mogelijk
- irriterende vloeistof mogelijk (want gelijk verdund)

NADELEN
- snel uitgescheiden, dus kort doseringsinterval nodig
- bewerkelijker (alsin lastiger goed de naald in een vat te brengen)
- kans op shock
- kans op thrombophlebitis (=ontsteking van de vaatwand met stolsels rond de plek van injectie)

86
Q

Liggende U hechting:
- Engelse naam
- volgorde wondranden + forehand/backhand
- diepte
- effect

A

= horizontal matress suture

VOLGORDE: verre wondrand (forehand) > jouw kant (forehand) > jouw kant ernaast (backhand) > verre wondrand (backhand) > chirurgische knoop van de uiteinden. Bij een onderbroken variant knip je het draad af, bij de doorlopende variant niet en ga je meteen verder.

DIEPTE: alleen door de huidlaag

EFFECT: uitstulpende hechttechniek waarbij de wandranden tegen elkaar op komen te staan.

87
Q

Staande U hechting:
- Engelse naam
- volgorde wondranden + forehand/backhand
- diepte
- effect

A

= vertical matress suture

VOLGORDE: verre wondrand (ver + diep, forehands) > jouw kant (ver+ diep, forehands) > jouw kant (dichtbij + alleen huid, backhand) > verre wondrand (dichtbij + alleen huid, backhands) > chirurgische knoop > afknippen

DIEPTE: door huid en subcutis

EFFECT: verdeelt de krachten over een groter deel van het weefsel, hecht 2 lagen.

88
Q

Far near near far hechting:
- volgorde wondranden + forehand/backhand
- diepte
- effect

A

alles forehand, alles onder elkaar in één lijn

VOLGORDE: verre wondrand (ver + diep) > jouw kant (dichtbij, oppervlakkig) > verre wondrand (dichtbij + oppervlakkig) > jouw kant (ver + diep) > chirurgische knoop

DIEPTE: far = diep (huid + subcutis), near = oppervlakkig (alleen huid)

EFFECT: wondranden komen niet omhoog te staan doordat er een lus overheen ligt.

89
Q

Spier vs huid hechten:
- doorlopende of onderbroken hechtingen?
- afstand tussen hechtingen

A

SPIER
- doorlopende hechtingen
- hechtingen even ver uit elkaar als de dikte van de spier (dus vrij ver van elkaar af)

HUID
- onderbroken hechtingen
- de huid is dun, dus hechtingen dichtbij elkaar

90
Q

Hoe pak je een enterotomie aan? Benoem alleen de naam van de hechtingen die je gebruikt en niet hoe die gezet moeten worden.

A

1) Het deel dat verwijderd moet worden vrijmaken van inhoud
2) daarna afklemmen met 2 darmklemmen, de assistent houdt deze vast
3) maak een steekincisie aan de antimesenteriale zijde
4) controleer of je door de hele darmwand heen bent met een pincet
5) knip de wand open, de stompe kant van de schaar aan de lumenkant
6) hechting volgens Schmieden
7) hechting volgens Cushing

91
Q

Benoem de stappen van de hechting volgens Schmieden bij een enterotomie.

A

1) forehand, jouw kant van mucosa naar serosa
2) backhand, verre kant van mucosa naar serosa
3) maak hiervan een doorlopende hechting*, steeds 4-5 mm van elkaar af
4) eindig de hechting wanneer de gehele wondrand dicht is

*tussendoor goed aantrekken

92
Q

Benoem de stappen van de hechting volgens Cushing bij een enterotomie.

A

Dit is een niet-perforerende hechting in de lengterichting over de eerste hechting volgens Schmieden heen.
1) Maak een niet perforerend* steekje rechts van de incisie
2) zet de hechting vast
3) maak de volgende steek er recht tegenover
4) trek steeds aan zodat het weefsel instulpt over de eerste hechtingen heen **
5) Eindig weer met een lusje wanneer de Schmieden hechting niet meer is te zien

*niet perforerend = niet door alle weefsellagen heen
** steeds stuk darm waarin je gaat steken vastpakken en je niet laten leiden door de instulping (dan ga je te ver weg)

93
Q

Wat is een enterotomie?

A

Chirurgisch open maken van een stuk darm

94
Q

Wat is een darmresectie?

A

Chirurgisch verwijderen van een stuk darm

95
Q

Hoe voer je een darmresectie in (excl. hechten)?

A

1) sluit met een rechte darmtang het darmdeel en bloedvat af wat intact blijft
2) isoleer het darmdeel waarin gesneden gaat worden met een kromme darmtang
3) bloedvat ligeren:
3.1) met botte mosquito schaar bloedvat los
prepareren
3.2) Maak een strakke chirurgische knoop met
de hand omheen het bloedvat om het vat
af te sluiten
3.3) 1cm hierboven nogmaals ligeren (knopen)
4) knip met een weefselschaar in het scheil vanaf de darm
5) verwijder het darmdeel door recht te knippen

96
Q

Wat is een eindstandige anastomose?

A

2 uiteinden van een darm aan elkaar hechten (na darmresectie)

97
Q

Benoem de stappen van een eindstandige anastomose

A

1) begin aan de mesenteriale kant: eerste steek van serosa naar lumen
2) steek in andere darmdeel van mucosa naar serosa
3) maak een chirurgische knoop met 1 lang uiteinde
4) Herhaal bovenstaand aan de antimesenteriale zijde
5) met de lange uiteindes darm strak trekken
6) onderbroken hechtingen door alle lagen, begin in het midden van de darm met hechten (voor overzicht)

98
Q

Hechting volgens Lembert:
- stappen
- diepte

A

1) naald insteken in verlengde van de incisie
2) nogmaals een steek hier net naast
3) chirurgische knoop maken en aantrekken (knoop valt weg onder instulpingen)
4) steeds niet perforerende steken maken in de wondranden een paar mm van de vorige steek af

DIEPTE: niet perforerende incisies in de darm (dus niet tot in het lumen)

99
Q

uterushechting:
- stappen
- diepte
- effect

A

1) zelfde als lembert: chirurgische knoop valt weg tussen de 2 instulpingen
2) schuin t.o.v. de wondrand richting de incisie insteken
3) aan de andere kant hetzelfde, echter niet recht oversteken, maar iets terug naar boven
4) goed aantrekken tussen door en bovenstaand herhalen

DIEPTE: niet perforerend (niet tot in lumen)
EFFECT: weefsel rimpelt op en is korter gehecht dan de incisie (dat wil je juist bij een uterus)

100
Q

Geef je antibiotica na laporotomie (om LDL/LDR te herstellen)?

A

Nee, tenzij daar redenen voor zijn. Wel altijd postoperatieve pijnstilling geven.

101
Q

Geef je antibiotica bij een keizersnede van een koe?

A

Ja, want een grotere snede in de flank, een hol orgaan is open gemaakt (in een vieze stal). Je geeft breedspectrum bactericide antibiotica en natuurlijk ook pijnstilling.