HC6 | tubulaire reabsorptie en secretie Flashcards

1
Q

Op welke twee manieren kunnen stoffen door de tubuluswand getransporteerd worden?

A
  • paracellulair: tussen cellen/tight junctions door (niet selectief)
  • transcellulair: dwars door twee membranen heen (wel selectief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is solvent gedrag?

A

Ionen die het diffusiegedrag van water volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verloopt het bloed vanuit de efferente arteriole?

A

90% naar tweede capillaire netwerk (peritubulaire capillaire netwerk)
10% via merg naar vene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van het peritubulaire capillaire netwerk?

A

proximale tubulaire cellen van bloed voorzien –> veel energie nodig voor resorptie + vocht afvoeren van resorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is het tweede capillaire netwerk zo geschikt om vocht af te voeren vanuit de proximale tubulus?

A

lagere hydrostatiche + hogere osmotische druk dan in eerste netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt glucose uit de voorurine gehaald?

A

secundair transport door natrium symporter in het apicale membraan

door elektrochemische na-gradiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe blijft natruimgradiënt over het apicale membraan betaan?

A

na/k pomp, pompt na naar andere kant van basolaterale membraan

gebruikt 30% van nierATP

kalium wordt via een kanaal afgevoerd in basolaterale membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt glucose over het basolaterale membraan getransporteerd?

A

glucose carrier –> GLUT2 –> glucose passief afvoeren omdat concentratie wordt opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe blijft osmotische waarde in filtraat bij proximale tubulus gelijk?

A

water volgt glucosetransport passie para/transcellulair

via aquaporines in apicaal/basolateraal membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee vormen van natrium glucose symporter heb je?

A

SGLT1: bulk, 2 Na, eerste deel proximale tubulus
SGLT2: restjes, 1 Na, laatste deel proximale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Tm

A

Transportmaximum –> niet genoeg energie om alle glucose terug te resorberen –> dus excretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de theoretische nierdrempel van plasma glucose?

A

16 mM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is splay?

A

verschil tussen theoretische en werkelijke waarde nierdrempel door verschil tussen nefronen

ook bij een plasmaglucose van 11 mM al glucosurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt H+ in het filtraat gebracht?

A

via natrium-proton exchanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met H+ in urine

A

bindt aan HCO3- –> CO2 en H20

CO2 weer terug over apicale membraan
omzetten in HCO3- en H+

symporter: Na en 3 HCO3- naar interstitium

weinig zuur uitscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoezo ontstaat een transpepitheliaal spanningsverschil in proximale tubulus?

A

door stijging van chloride concentratie in proximale tubulus

17
Q

Wat gebeurt er met eiwitten die in de voorurine worden opgenomen?

A

in tubuluscel door endocytose en lysosomale afbraak opgesplitst in aminozuren

18
Q

Wanneer is er sprake van proteïnurie

A

meer dan 0,03 g/dag eiwit in urine

  • +3,5 = hoog moleculaire eiwitten dus glomerulaire oorzaak
  • -2 = laag moleculaire eiwitten dus tubulaire oorzaak of overloop (teveel eiwitproductie)
19
Q

Noem vier oorzaken voor een verhoogde uitscheiding van een bepaalde metaboliet

A
  • verhoogde plasmaspiegels (=overloop)
  • verhoogde SNGFR (zoveel filtratie dat resorptiecapaciteit overschreden wordt)
  • genetische afwijkingen in één van de transporteiwitten
  • Fanconi syndroom (defect na/k pomp of mitochondriën)
20
Q

Hoe komen organische verbindingen in de voorurine?

A

niet door filtratie want gekoppeld aan albumine

secretie in de laat proximale tubuli
- OA- organische anionen pathway: galzouten en penicilline
- OC+ organische kationen pathway: adrenaline, Ach, serotonine, morfine
gekoppeld aan natriumopname vanaf basolaterale zijde