HC.4 Vorm en Functie van het bewegingsapparaat Flashcards

1
Q

Wat zijn 6 eigenschappen van skeletspierweefsel?

A
  • Dwarsgestreept
  • Snelle contractie
  • Contractie onder invloed van wil
  • Duidelijk bandenpatroon
  • Multinucleair
  • Kernen zijn perifeer gelegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn 7 eigenschappen van hartspierweefsel?

A
  • Dwarsgestreept
  • Snelle en ritmische contractie
  • Contractie niet onder invloed van wil
  • Duidelijk bandenpatroon
  • Mononucleair
  • Centraal gelegen kernen
  • Intercalairlijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn 6 eigenschappen van glad spierweefsel?

A
  • Langzame contractie
  • Contractie niet onder invloed van wil
  • Spoelvormige cellen
  • Diagonaal geordend
  • Monoculair
  • Centraal gelegen kernen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het celmembraan van een spiercel?

A

Sarcolemma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit zijn myofibrillen uit opgebouwd?

A

Myofilamenten: actine, myosine, andere contracterende eenheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor kernen hebben skeletspiercellen?

A

Lange, cilindrische, meerkernige kernen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn skeletspiercellen meerkernig?

A

Vanwege fusie van voorlopercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door welk bindweefsel wordt spierweefsel omgeven?

A
  • Epimysium (onregelmatig bindweefsel) om gehele spier
  • Perimysium (vezelig bindweefsel) om een fascikel.
  • Endomysium (reticulair) om een spiervezel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn functionele kenmerken van spierbindweefsel?

A
  • Spierkracht doorgeven aan spiervezels
  • Bevestigen aan bot en andere weefsels
  • Begeleiden van bloed-, lymfevaten en zenuwen
  • Pees-spieraanhechting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt pees-spieraanhechting ook wel genoemd?

A

Myotendinous junction.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor wordt een myosinefilament omringd?

A

Zes actinefilamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de banden in een sarcomeer?

A
  • A-band
  • I-band
  • H-band
  • Z-lijn
  • M-lijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de A-band?

A

Dikste band, daaraan actine en myosinefilamenten gebonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de I-band?

A

Bevat dunne actine filamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de H-band?

A

Daarin alleen myosine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de Z-lijn?

A

Zit midden in I-band, daar waar actinefilamenten gebonden zijn aan eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de M-lijn?

A

Hangen/zitten myosinefilamenten vast.

18
Q

Wat is een sarcomeer?

A

Contractieve eenheid van een spiercel, van Z-lijn tot Z-lijn.

19
Q

Wat is een myofibril?

A

Aaneenschakeling en bundeling van sarcomeren.

20
Q

Waarom verdwijnt tijdens contractie de I-band?

A

Omdat actinefilamenten over de myosine filamenten worden getrokken.

21
Q

Hoe wordt onderlinge verbinding tussen hartspiercellen tot stand gebracht?

A

Middels desmosomen, fascia adherens (met actine) en gap-junctions (voor prikkelgeleiding).

22
Q

Hoe zien de mitochondriën en T-tubuli en sarcoplasmatisch reticulum eruit in hartspiercellen?

A

Meer en grotere mito dan skelet.
T-tubuli op Z-lijn en vormen niet een groot verspreid netwerk als bij skelet.
Minder ontwikkelt sarco.

23
Q

Hoe zien de T-tubuli en sarcoplasmatisch reticulum eruit in glad spierweefsel?

A

T-tub is afwezig.

Sarco is beperkt.

24
Q

Wat liggen kriskras door de cel verspreid?

A

Myofilamenten.

25
Q

Hoe is contracite mogelijk in glad spierweefsel?

A

Middels dense bodies, liggen in de cel of tegen een sarcolemma.

26
Q

Hoe kunnen actinefilamenten die vastzitten aan de dense bodies worden verplaatst?

A

Dmv. myosinefilamenten die verspreid liggen in de cel.

27
Q

Wat gebeurd er bij contractie in glad spierweefsel?

A

Tijdens contractie ontstaat een soort schelpachtige structuur. Tijdens depolarisatie komt Ca de cel in, bindt aan calmoduline en activeert een eiwitcomplex (MLCK –> myosine lichte keten kinase) dat myosine activeert.

28
Q

Hoe kunnen onderling gladde spiercellen met elkaar communiceren?

A

Dmv. gap-junctions.

29
Q

Hoe wordt contractie vooral gereguleerd in glad spierweefsel?

A

Door hormoonafgifte.

30
Q

Wat gebeurd er na schade aan hartspierweefsel?

A

Herstelt niet. Beschadigde structuren worden vervangen door bindweefsel. Er treedt hypertrofie op in overgebleven cellen.

31
Q

Wat gebeurd er na schade aan skeletspierweefsel?

A

Beperkte regeneratie. Door activiteit van satellietcellen komt proliferatie en fusie op gang. Hypertrofie treedt op in omliggende cellen.

32
Q

Wat gebeurd er na schade aan gladspierweefsel?

A

Herstelt goed na schade, door behoud van proflieratiecapaciteit in gladde spieren. Er is hyperplasie en hypertrofie.

33
Q

Wat gebeurd er bij de ziekte van Duchenne?

A

Treedt spierdystrofie op. Dystrofine is afwezig, een functioneel eiwit. Dit eiwit zorgt voor koppeling van actine aan basale lamina. Zonder schuren spieren langs het bindweefsel. Spierweefsel sterft deels af. Gedeeltelijke regeneratie, ook hypertorfie, onstekingen en fibrose veel aanwezig.

34
Q

Hoe gaat een prikkeloverdracht?

A
  1. Motorische zenuwen –> bindweefsel (perimysium), vertakken, via endomysium naar individuele spiervezel: motorische eindplaat/neuromusculaire junctie/
  2. Vrijmaken vesicles met acetylcholine, bindt aan ACh-recepotren op sarcolemma.
  3. Depolarisatie sarcolemma, synchroneverspreiding over sarcolemma hele spiervezel.
  4. Calcium vrijgemaakt vanuit sarcoplasmatisch reticulum –> contractie.
35
Q

Wat is een T-tubulus?

A

Instulping van het sarcolemma het sarcoplasma in, op grens A- en I-band, beide kanten omgeven door terminale cisternae van sarcoplasmatisch reticulum. Omgeeft elke myofibril in een spiervezel.

36
Q

Wat is een sarcolemma?

A

Celmembraan van dwarsgestreept spierweefsel.

37
Q

Wat gebeurd er als calcium ionen binden aan troponine?

A

Dan komt er een bindingsplaats vrij op actine voor myosine.

38
Q

Waarvoor zorgt de aanwezigheid van T-tubuli?

A

Depolarisatiesignaal snel door hele spiervezel verspreiden.

39
Q

Waarvoor is het sarcoplasmatisch reticulum verantwoordelijk voor?

A

Snelle calciumrelease en -opname in/uit cytosol.

40
Q

Waarmee zijn de actinefilamenten in glad spierweefsel mee geassocieerd?

A

Met tropomyosine, niet troponine.