HC4 bacterien, resistentie, allergie en eczeem Flashcards

1
Q

Wat is de type 1 allergie?

A

hooikoorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de type 2 allergieen?

A
  • contacteczeem als reactie op bril of make up

- mantouxtest, vaststellen van een besmetting met de tuberculosebacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor word een bacteriële conjunctivitis veroorzaakt bij volwassenen?

A

infectie van staphylococcus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is de bacteriële conjunctivitis besmettelijk?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een opthalmia neonatorum?

A

vorm van oogontsteking bij pasgeboren kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe onstaat een opthalmia neonatorum?

A
  • bacterie neisseria gonorrhoeae

- bacterie chlamydia trachomatis (meest voorkomend in europa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe behandel je een opthalmia neonatorum?

A

antibiotische oogdruppels (kan onbehandeld leiden tot blindheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke bacterie is resistent voor bijna alle antibiotica?

A

MRSA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is cholera?

A

infectieziekte veroorzaakt door de bacterie vibrio cholerae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symptomen cholera?

A
  • waterige diaree
  • zeurende buikpijn
  • beenkramp
  • overgeven
  • ingevallen ogen en wangen
  • droge mond en extreme dorst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar komt de bacterie vibrio cholerae het meeste voor?

A

stilstaand water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe komt de bacterie virbio cholerae je lichaam in?

A

drinken of eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe behandel je de bacterie virbio cholerae?

A

kan goed behandelt worden met zouten en infuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem de manieren waardoor je besmet kan raken?

A
  • luchtwegen
  • water
  • eten
  • bloed of injectiespuiten
  • slijmvliezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is epidemiologie?

A

wetenschap die zich bezighoudt met onderzoek naar het voorkomen en de verspreiding van ziektes onder de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet antibiotica?

A

remt de synthese van peptidoglycaan –> sterke verzwakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaat de celwand van een bacterie?

A

uit peptidoglycaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Is een bacterie een eukaryoot of een prokaryoot?

A

prokaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Is een mens een eukaryoot of een prokaryoot?

A

eukaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wie hebben meer ribosomen een prokaryoot of een eukaryoot

A

eukaryoot (80)

prokaryoot (70)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doet het chlooramfenicol in de cel?

A

verstoort het maken van peptidebindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet erytromycine in de cel?

A

vindt aan het 50 ste deel van het ribosoom waardoor deze niet meer over het mRNA kan wandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet tetracycline in de cel?

A

verstoort samenwerking tussen tRNA en mRNA complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doet streptomycine in de cel?

A

verandert de vorm van het 30ste deel van het ribosoom waardoor het mRNa niet goed wordt afgelezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat verandert het antibioticum nog meer waardoor er competitieve remming ontstaat?

A

verandert het substraat complex –> competitieve remming–> geen of onvoldoende eindproducten gemaakt doordat het antibioticum het enzym bezet houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe ontstaat antibioticaresistentie?

A
  • groep bacteriën bevat een resistente bacterie
  • meeste cellen gaan dood door antibiotica
  • resistente bacteriën delen en komen hierdoor meer voor
  • bacteriën zijn resistent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Benoem de drie mechanisme van de verdedigingsmechanisme van bacteriën tegen antibiotica.

A
  1. bacterie heeft enzymen die antibiotica afbreken
  2. bacterie heeft pompjes die antibiotica wegpompen
  3. bacterie muteert waardoor antibiotica niet meer kan aangrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe ontstaat een nieuw pathogeen?

A

bacterie met een gen voor resistentie –> resistent gen wordt overgebracht –> nieuw pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de 3 basisvormen van uitwisseling van DNA tussen bacteriën?

A
  1. natuurlijke transformatie
  2. transductie
  3. conjugatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gebeurt er bij natuurlijke transformatie?

A
  • donorcel met gen dat voor resistentie zorgt gaat dood
  • DNA komt vrij met een antibiotisch resistent gen
  • DNA in de cel ,via recombinatie komt het DNA in het gastheerchromosoom en vervangt een oorspronkelijk stuk DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat gebeurt er bij transductie?

A
  • bacterie met resistent gen wordt overvallen door virus (bacteriofagen)
  • bacteriogaaf neemt het resistente gen op
  • bacteriofaag wordt uitgestoten
  • resistente gen wordt ingebracht bij een bacterie door de bacteriofaag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is conjungatie ?

A
  • BACTERIËLE SEKS

- de overdracht van plasmide vindt plaats door een sekspilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een nosocomiale infectie?

A

ziekenhuisinfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de volledige naam van MRSA?

A

meticilline resistente staphylococcus aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke drie stoornissen kun je hebben van het immuunsysteem?

A
  • deficiënties
  • allergieën
  • auto-immuunziekten
36
Q

Wat is immuundefiënte?

A

een niet of niet goed functionerend immuunsysteem. (oorzaak: eventueel ziekte of medicijnen)

37
Q

Wat is immuun-gecompromitteerd?

A

patiënt met een immuundeficiënte

38
Q

Wat doet een b-lymfocyt?

A

reageert op specifiek antigeen en deelt zich, –> sommige nakomelingen worden geheugencellen –> andere plasmacellen

39
Q

Welke cellen maken antilichamen die zich hechten aan de antigenen?

A

plasmacellen

40
Q

Een t-lymfocyt heeft een unieke receptor die niet past op een lichaamseigen kenmerk. goed of fout?

A

fout. Het is een b-lymfocyt

41
Q

Wat doet een t-helpercel?

A
  • bindt zich aan MHC 2 complex van de geactiveerde b-lymfocyt
  • t helpercel geeft interleukine vrij om te zorgen dat b-lymfocyt ook echt geactiveerd wordt.
42
Q

Wat is er mis bij een severe combined immune deficiency syndrome?

A

er is muatie waardoor de b-lymfocyt niet meer reageert op de t-helpercel

43
Q

Waaraan bind de t-helpercel?

A

APC

44
Q

Welke stof gebruikt de t-helpercel om te communiveren met de cytotoxische t-lymfocyt en de APC?

A

interleukine

45
Q

Wat heb je nodig voor type 1 allergie?

A

mestcellen en b-lymfocyten

46
Q

Wat komt er vrij bij een beschadiging van een mestcel?

A

histamine

47
Q

Waar zorgt histamine voor?

A
  • dilatatie en lekkage (oedeem)
  • dilatatie bloedvaten (rood & warm)
  • vrijkomen histamine bij zenuweinde (pijn)
48
Q

Welke symptomen heb je meestal bij een ontstekingsreactie?

A
  • oedeem
  • rood
  • warm
  • pijn
49
Q

Waar zitten de meeste mestcellen op iemands lichaam?

A

onderarmen en -benen

50
Q

Wat gebeurt er bij een allergie?

A

antilichamen hechten zich aan mestcellen en de mestcellen worden gevoelig voor de allergie

51
Q

Hoe wordt een allergische conjunctivitis veroorzaakt?

A

airborne allergenen die op de conjunctiva terecht komen

52
Q

Antihistamine wat doen die?

A

gaan werking histamine tegen

53
Q

Steroïden wat doen die?

A

gaan langer symptomen tegen

54
Q

Als het hypovelemisch niet goed is wat kan je dan krijgen?

A
  • bloedverlies
  • vochtverlies
  • verbranding
55
Q

Wat kan je krijgen bij een cardiogeen?

A
  • infarct
  • klepproblemen
  • ritmesoornissen
56
Q

Wat kan je krijgen bij en obstructief?

A
  • longembolie

- tamponade

57
Q

Wat kan je krijgen bij een distributief?

A
  • anafylactische shock

- spetische shock

58
Q

Wat is een anafylactische shock?

A

vrijkomen van grote hoeveelheden histamine

59
Q

Wat kan zorgen voor samenklontering?

A

oppervlakte en antigeen + tegengestelde antistoffen zorgen voor agglutinatie

60
Q

allergie soort drie. noem de stappen.

A
  1. antigenen en antilichamen vormen een antigeen-antilichaam complex
  2. fagocyten ruimen de meest complexen op, sommige kleven aan wand bloedvaten.
  3. het antigeen-antilichaam complex activeert complement
  4. het actief complement trekt neutrofiele granulocyten aan die ontstekingsmediatoren vrijlaten
  5. ontstekingsmediatoren beschadigen de wanden van bloedvaten
61
Q

Waar kunnen acrylaten voor zorgen in het brilmontuur?

A

contacteczeem

62
Q

contacteczeem bij welk type allergie is dat vooral?

A

vier

63
Q

Wat zijn t-helpercellen?

A

cellen die een CD4 receptor hebben

64
Q

Wat zijn cytoxische t-lymfocyten?

A

cellen die een CD8 receptor hebben

65
Q

Waar is een t-helpercel (CD4) cel vooral voor?

A

deze cellen laten cytokine vrij

66
Q

Waar is een cytotoxische t-cel (CD8) vooral voor?

A

deze cellen doden specifieke cellen

67
Q

Wat zie je vooral bij een weefselbeschadiging?

A

afgifte van:

  • complementfactoren
  • lytische enzymen
68
Q

Wat gebeurt er als er productie is van ontstekingsbevorderende eiwitten?

A
  • endotheel gaat lekken

- meer cellen van het afweersysteem worden aangetrokken

69
Q

Welk proces gebeurt er bij een type 1 allergie?

A
Allergie waarbij IgE-antilichamen
betrokken zijn. Deze IgE's
hechten zich aan de
binnengekomen allergenen. Na
herhaaldelijk contact worden
mestcellen geactiveerd.
Voorbeelden van type I-allergie
zijn: astma, pollinosis,
constitutioneel eczeem
70
Q

Welk proces heb je bij type 2 allergie?

A
Antilichamen hechten aan oppervlak
van cellen (op de daar aanwezige
antigenen). Zorgt voor agglutinatie.
Een ander voorbeeld: allergische
reactie op een geneesmiddel.
Allergeen bindt aan een lichaamscel
en verandert de eiwitsamenstelling
van het membraan. Daardoor aanval
immuunsysteem.
71
Q

Welk proces gebeurt er bij type 3 ?

A

Antigeen-antistofcomplexen slaan neer en
trekken neutrofielen aan en activeren
complementsysteem. Hierdoor wordt
weefselschade veroorzaakt.

72
Q

Welk proces gebeurt er bij type v?

A
Ontstaat door het activeren van
T-helper cellen, die via de
productie van diverse cytokinen
het betreffende antigeen
elimineert, maar tevens
weefselschade veroorzaakt. Deze
gemedieerde immuunreactie is
voornamelijk gericht tegen virus
geïnfecteerde cellen.
73
Q

Hoe word type 1 nog meer genoemd?

A

immediate type

74
Q

Hoe word type 2 nog meer genoemd?

A

cytotoxische type

75
Q

Hoe word type 3 nog meer genoemd?

A

immuuncomplex type

76
Q

Hoe word type 4 nog meer genoemd?

A

delayed of late type

77
Q

Wat is eczeem?

A

jeukende, polymorfe huidaandoening met roodheid, oedeem,papels, blaasjes, korstjes en schilfers (verdikte huid, met toename van huidplooien en vergroving van de huidstructuur)

78
Q

Wat veroorzaakt eczeem?

A

intrinsieke en/of omgevingsfactoren

79
Q

Wat is constitutioneel eczeem?

A

kenmerkende, leeftijdsafhankelijke plaatsen bij droge huid en atopische constitutie

80
Q

Wat is ortho-ergische eczeem?

A

contacteczeem waarbij het eczeem niet door een allergie maar door rechtstreekse irritatie van de huid ontstaat

81
Q

Wat is allergisch contacteczeem?

A

veroorzaakt door huidcontact met allergeen na eerdere sensibilisatie (type vier allergie)

82
Q

Wat voor eczeem is een dauwworm?

A

atopisch

83
Q

Constitutioneel eczeem is autosomaal dominant. waar of niet waar?

A

waar

84
Q

Waar zorgt de ontsteking voor bij een atopisch eczeem?

A

chemisch opgeloste middelen en water zorgt voor ontsteking

85
Q

Waar wordt een ortho-ergisch eczeem door verklaard?

A
  • schoonmaakmiddelen
  • zeep
  • poetsmiddelen
  • groentesappen
  • shampoos
86
Q

Hoe onstaat allergisch contacteczeem?

A

personen die een type 4 allergie hebben voor een bepaalde stof. soms heel snel, soms duurt het jaren