HC3> Chapter 3: Genetics and evolutionary foundations of behavior Flashcards
1
Q
- Wat is natuurlijke selectie?
- Welke voorwaarden zijn er om natuurlijke selectie succesvol te maken?
- Wat voor commentaar is er tegen de evolutie theorie?
A
- Natuurlijke selectie= Individuen met eigenschappen die gunstig zijn in een bepaalde omgeving zullen beter overleven en zullen dan succesvol reproduceren.
- Er is variatie in eigenschappen (traits) binnen leden van een generatie (anders zal er niks geselecteerd kunnen worden om over te geven aan de volgende generatie die gunstig zijn om te overleven).
- Gunstige eigenschappen zijn erfelijk (hereditary), dus individuele verschillen zijn geërfd van 1 generatie naar de volgende generatie (anders zal elke generatie opnieuw moeten starten).
- Niet elke individu kan veel offspring (nakomelingen) produceren (dus als er een gebrek is aan resources zoals water en voedsel of partners kunnen zij moeilijker offspring produceren dan wezens die wel die resources hebben om te zich aan te passen aan hun omgeving. de allerbeste traits overleven het en worden overgegeven aan de volgende generatie).
- Er is variatie in eigenschappen (traits) binnen leden van een generatie (anders zal er niks geselecteerd kunnen worden om over te geven aan de volgende generatie die gunstig zijn om te overleven).
- Comments=
- Evolutie heeft geen purpose: omdat het gebaseerd is op random variation, en random variation betekent zonder purpose. (natural selectie kunnen alleen leiden tot veranderingen di gelijk adaptive zijn, het kan niet anticiperen op de future needs).
- Je hoort dat mensen het meest evolved zijn, maar eigenlijk zijn alle species die nu leven gelijk evolved of angepast aan hun omgeving (anders waren ze uitgestorven)
- Natuurlijke selectie is niet pere goed of slecht, immoraal of moraal (mensen evalueren dingen, de natuur niet).
2
Q
- Hoe kunnen genen gedragseigenschappen beinvloeden via hun rol in protein synthesis?
2, Wat voor rol heeft de omgeving voor genen? Waarom kunnen genen alleen gedrags traits beinvloeden als de genen in interactie staan met de omgeving? - Verschil tussen interne omgeving en externe omgeving?
A
- Genen produceren of controleren nooit het gedrag direct. Alle effecten die genen hebben op het gedrag komen voor via hun rol in building en modifying de fysieke structuren van het lichaam. Genen bouwen proteinen, wat het lichaam’s fysiologische systemen alteren. Zulke structuren (interacting met de omgeving) produceren dan het gedrag.
Dus Genen > structuren > gedrag. In elke stap is de interactie met de omgeving betrokken.
Bv. een gen kan de zangvermogen beinvloeden door het stimuleren van de ontwikkeling van het brein systeem dat geluid analyseert.
»> genen produceren eiwitten dat komt in je lichaam en dan verander je gedrag daardoor. Bv. stimulatie/actie > genen gaan aan > eiwitten aanmaken > en dan gedrag veranderen. - Omgeving effecten helpen om genen aan of uit te zetten als resultaat van lichamelijke veranderingen dat de capaciteiten van het gedrag van de individu alteren. Aspecten van de interne omgeving control gen activation en aspecten van zowel de interne als de externe omgeving op de fysiologische systemen om gedrag te controlen. Gedrag kan gen activation beinvloeden via directe en indirecte effecten op de interne omgeving.
»> De ervaring van de omgeving activeren genen, die dan op zijn beurt proteinen produceren, wat weer op zijn beurt de functie in het brein alteren en daardoor de manier hoe een individu gedraagt kan veranderen. Dus gedragseffecten die afgeleid worden via ervaring, involve activation van de genen. - Interne omgeving= dus bv. het eten dat je dan eet, kan een gen aanzetten, waardoor er gen expressie wordt vertoond. Gen expressie= elke cel heeft alle genen, maar niet alle genen staan aan. Expressie= is het aanzetten van die genen.
Externe omgeving= muizen die in een omgeving komen met infants > gen activation van sight, smell, sound van newborns > willen zorgen voor een infant.
3
Q
- Wat is het verschil tussen genotype en phenotype?
- Hoe kunnen dezelfde genotype
verschillende phenotypes poduceren? - Wat is het verschil tussen een dominant en recessieve gen?
- Homozygoot, heterozygoot, allelen?
A
- Genotype= een set van genen die een individu erft van de ouders. alles wat te maken heeft met DNA, intern. Alle erfelijke dingen.
Phenotype= observeerbare eigenschappen van het lichaam en gedragseigenschappen. Alles wat je aan het uiterlijk kan zien, phenotype kan je veranderen dus bv je haar kleuren naar blond, maar je genotype kan je niet veranderen, dus je haar gaat altijd naar zwart. - Hetzelfde genotype= zelfde DNA = in tweeling kan je dat zien. Maar dat hoeft niet te betekenen dat deze tweelingen dan dezelfde phenotypes hebben. Bijv. 1 van de twins is langer dan de andere, omdat het kan zijn dat eentje meer nutrition kreeg dan de andere, waardoor bepaalde genen die groei promoten werden geactiveerd.
Bv. Genetisch identieke ratten kunnen verschillen in hun phenotypes (gedragstraits) als 1 rat is blootgesteld aan newborns en de andere niet. - Dominant gen is eentje die observeerbare effecten produceren in zowel homozygous en heterozygous conditie, terwijl de recessieve gen alleen in en homozygous conditie effecten produceert.
- Homozygoot = twee genen op dezelfde locatie zijn identiek (DD: persoon is homozygoot dominant of dd: homozygoot recessief). Heterozygoot = twee genen op dezelfde locatie (locus) zijn niet identiek (Dd of dD). Allelen = verschillende genen die op dezelfde locatie kunnen zitten en mogelijk een paar vormen. Dominante genen = effect is zichtbaar. Ongeacht of het homozygoot of heterozygoot is op dat allel (want dominant overheerst). Recessieve genen = alleen effect zichtbaar als het homozygoot is.
4
Q
- Welke twee misconceptions zijjn er over de evolutionaire view op menselijk gedrag?
- Wat zijn distal en proximate explanations?
- Wat zijn vier beperkingen van het ‘functionalist denken’? (distal explanations)
A
- Evolutionary view on human behaviour:
Twee misconceptions:
- Naturalistic misconception= alles dat natural is good of moraal correct. (natural is iets wat in het verleden werkte, en omgevingen kunnen veranderen). Evolutie selecteert wat vroeger werkte.
- Deterministic misconception= genetic influence is not gentic control. Genetic expression is afhankelijk van omgevingsinvloeden en niet dat je bepaalde genen sowieso moet krijgen. - Distal= Het begrijpen van eigenschappen en gedrag vanuit een historisch evolutionair perspectief. Hoe heeft het gedrag van een individu geholpen om de genen van de voorouders door te geven aan de volgende generatie? (Functionele verklaringen op basis van evolutionaire view). Wat is de functie op basis van evolutie? Dus vogels zingen, omdat ze zo vrouwtjes kunnen aantrekken om offspring te produceren.
Proximate= Verklaringen die niet over functies gaan, maar over mechanisme. Statements van de directe condities, zowel binnen als buiten het dier, dat gedrag bepaalt. Verklaringen voor het mechanisme dat gedrag produceert. Voorbeeld: door het zonlicht triggert een fysiologisch mechanisme dat leidt tot verhoogd testosterone, wat weer leidt tot de drive om te zingen. - Het betekent niet dat elke eigenschap een functie heeft om te overleven of te reproduceren= vier beperkingen:
a) Sommige eigenschappen zijn VESTIGIAL: De eigenschappen die vroeger belangrijk waren, zijn dat nu niet. Maar ze blijven nog steeds bestaan in ons lichaam, zoals goosebumps.
b) Sommige eigenschappen zijn SIDE EFFECTS van natural selection voor andere eigenschappen: bv. de navel heeft geen functie voor overleving. Maar het staat wel voor de umbilical cord > nutrients van moeder in de buik. Dus de navel is een byproduct van de umbilical cord.
c) Sommige eigenschappen resulteren simpelweg door VERANDERING en zijn niet afkomstig van natural selection: Verschillende rassen mensen hebben andere neuzen, het heeft er niet te maken mee dat 1 vorm neus beter werkt in een klimaat, maar kan met voortplanting te maken met de vorm van de neus van de voorouders.
d) Evolved mechanismes kunnen niet met elke situatie goed handelen: Zoals schuldgevoel heeft als functie om het goed te maken met je partner > offspring maken. Maar niet elke manifestatie van schuldgevoel heeft die functie, soms kan het destructief zijn.
5
Q
- Species-typical gedrag in mensen?
- Verschil tussen homologies en analogies?
- Paringspatronen vanuit de theorie van Trivers: kijk maar
A
- Typische menselijke trekjes: 6 basis emoties die universeel zijn. Maar ook dat wij op twee benen lopen.
- HOMOLOGIES= ieder gelijkenis dat bestaat vanwege een species’ gemeenschappelijke voorouder. We komen 98% overeen met apen, dus is er veel homologies tussen deze species. Maar het is niet zo dat we van apen zijn ontstaan.
ANALOGIES= iedere gelijkenis dat niet voorkomt vanwege een gemeenschappelijke voorouder, maar van een convergente evolutie, dit komt voor wanneer verschillende species in dezelfde leefomgeving waren en dan een gemeenschappelijk kenmerk aanleren. Bijvoorbeeld: vlinders en vleermuizen kunnen allebei vliegen (een gemeenschappelijk kenmerk) maar ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder = dus is het een analogie. - polygymy= wanneer er 1 man met meerdere vrouwen paart.
- polyandry= wanneer er 1 vrouw met meerdere mannen paart.
- monogamy= wanneer er 1 man met 1 vrouw gelijkwaardig investeert in de opvoeding
- promiscuity= wanneer er in een groep meerdere mannen en vrouwen met elkaar paren en ook met zijn allen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding.
- polygymy= wanneer er 1 man met meerdere vrouwen paart.
6
Q
- Polygenic kenmerken?
- Wat zijn epigentics?
- Hoe kunnen je genen aan of uit gezet worden?
A
- = kenmerken die variëren in een continuous way worden in het algemeen affected door many genes.
> polygene refers to a group of genes that when expressed together produce a particular phenotype or trait.
»>
Lengte en andere soortgelijke kenmerken worden niet alleen door één gen gecontroleerd, maar veeleer door meerdere (vaak vele) genen die elk een kleine bijdrage leveren aan het algehele resultaat. - Zelfs tweelingen bij de geboorte verschillen ze van elkaar. Epigentics is de studie naar erfelijke veranderingen in gene expression dat niet btrekking heeft op veranderingen in de onderliggende DNA sequence. (een verandering in de phenotype zonder ene verandering in de genotype). Epigentic verandering is een reguliere en natuurlijke gebeurtenis maar kan ook beïnvloed worden door verschillende factoren zoals leeftijd, omgeving en gezondheidsstaat.
> Ervaringen van de individu kan biomedische veranderingen veroorzaken die effect hebben op de activatie van genen en deze activatie’s signalen kunnen transmitted worden op kinderen en kleinkinderen zonder enige veranderingen in de gene zelf. - GENES KUNNEN AAN OF UIT GEZET WORDEN (genes are turned off als ze niet gebruikt worden):
> kan gebeuren in normal development (cells op verschillende plekken in iemands lichaam kunnen in verschillende organen ontwikkelen).
> kan ook als een resultaat van een veranderende omgeving (als je gaat trainen: gaan je spieren groeien).
> soms als een resultaat van de omgeving dat encountered is door je ouders (epigentics) (als je ouders je veel voedsel geeft: wordt je lichaam voller).
> OMGEVING: alles behalve de genen: alles is external=
- prenatal omgeving: zoals nutrients of hormonen van de moeder (tweeling 1 zat in betere situatie en kreeg meer nutrients dan andere tweeling)
- Omgeving: the body itself (bv proteins dat are shaped by vorige gene expression dat later gene expression kan beinvloeden) (een atleet die maar een half jaar break neemt, zal sneller een goede fysieke conditie bereiken dan een untrained person).
- Postnatal omgeving: als je genen hebt om te groeien naar een bepaalde lengte:
»> je hebt optimal conditions nodig om die lengte te bereiken
maar je wordt niet zo lang in suboptimal conditions (water, food, mental support)