HC2- Goederenmarkt en financiële markten Flashcards
Consumptie (C)
Goederen of diensten die worden
gekocht door consumenten.
-Vooral wat je te besteden hebt beïnvloedt C= Yd
Yd= Y-T
-C0 = wat mensen consumeren als inkomen 0 is
-C1= (y-T) bereidheid tot consumeren, geeft het effect van +1 euro op de consumptie. Mensen geven nooit het hele besteedbare inkomen uit, daarom lager dan 1. inkomen- belasting, dus hogere belasting betekent lagere consumptie.
Hellingshoek in grafiek is C1, dus hoe groter C1. hoe steiler de helling, hoe groter het multiplier effect.
Investeringen (I)
Bestaan uit investeringen van zowel
bedrijven als particulieren.
Overheid (G)
Het kopen van goederen en diensten door de overheid
Import en Export
Im en Ex kopen/verkopen goederen buitenland. Zijn vaak bijna gelijk aan elkaar, daarom buiten beschouwing.
inventory investment
wat is geproduceerd, maar niet meteen dat jaar wordt verkocht. (ook buiten beschouwing)
Vraag naar goederen en diensten
(Z) = C+I+G+X-IM
3 aannames model goederenmarkt
○ Alle ondernemingen produceren hetzelfde goed (bijvoorbeeld als ze brood produceren dan ongeveer allemaal hetzelfde brood)
○ Alle ondernemingen zijn bereid om elke hoeveelheid van dat goed te leveren voor een prijs P Korte termijn
○ Het is een gesloten economie, het buitenland speelt geen rol. (X - IM laten we buiten beschouwing)
Evenwicht goederenmarkt (algebra)
inkomen (productie) Y gelijk aan vraag Z
Y=C0+C1(Y-T)+I+G
Stijging in vraag in de goederenmarkt…
Stijging in productie tot gevolg. Productie is gelijk aan inkomen dus die stijgt met dezelgde hoeveelheid, deze stijging in inkomen heeft weer een stijging in vraag tot gevolg etc…
Eindresultaat een initiele stijging van de vraag leidt tot grotere toename in het nationale inkomen =multiplier effect
Evenwicht goederenmarkt (grafisch)
Als Y=Z is er evenwicht. Vraag Z is was vlakker dan Productie Y, omdat de marginale bereidheid tot consumeren eigenlijk lager is. Doordat bijv automatisch een deel van het inkomen naar pensioen gaat.
Vraag naar geld
Md=$YL(i)
●$Y= nominaal inkomen. Wens van mensen om transacties te doen, waardoor vraag naar geld stijgt.
● i omhoog → Md omlaag
○ i = interest (rente)
○ Md = vraag naar geld
Evenwicht in vraag naar geld
Md=Ms
relatie tussen L en M
Grafiek: als transacties toenemen, neemt vraag naar geld toe. Aanpassen van rente om evenwicht te krijgen.
Bij teveel aanbod van geld…
Moet aanhouden geld minder aantrekkelijk worden, door rente te verhogen. Dit kan door obligaties te verkopen (door centrale bank). Prijs van obligaties daalt, daalt de prijshoeveelheid is VERKRAPPEND MONETAIR BELEID
Stijging van de vraag doordat bijv de gasopslag in Rotterdam goed ging en er werd geinvesteerd….
Meer (exogene) investeringen zorgt voor hogere productie, en dus hoger inkomen (want Y is inkomen/productie). Hoger inkomen leidt tot hogere consumptie, waardoor Y weer toeneemt, waardoor C weer toeneemt etc
Als de multiplier groter is dan 1….