HC2- Goederenmarkt en financiële markten Flashcards

1
Q

Consumptie (C)

A

Goederen of diensten die worden
gekocht door consumenten.

-Vooral wat je te besteden hebt beïnvloedt C= Yd
Yd= Y-T

-C0 = wat mensen consumeren als inkomen 0 is
-C1= (y-T) bereidheid tot consumeren, geeft het effect van +1 euro op de consumptie. Mensen geven nooit het hele besteedbare inkomen uit, daarom lager dan 1. inkomen- belasting, dus hogere belasting betekent lagere consumptie.

Hellingshoek in grafiek is C1, dus hoe groter C1. hoe steiler de helling, hoe groter het multiplier effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Investeringen (I)

A

Bestaan uit investeringen van zowel
bedrijven als particulieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overheid (G)

A

Het kopen van goederen en diensten door de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Import en Export

A

Im en Ex kopen/verkopen goederen buitenland. Zijn vaak bijna gelijk aan elkaar, daarom buiten beschouwing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inventory investment

A

wat is geproduceerd, maar niet meteen dat jaar wordt verkocht. (ook buiten beschouwing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vraag naar goederen en diensten

A

(Z) = C+I+G+X-IM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 aannames model goederenmarkt

A

○ Alle ondernemingen produceren hetzelfde goed (bijvoorbeeld als ze brood produceren dan ongeveer allemaal hetzelfde brood)
○ Alle ondernemingen zijn bereid om elke hoeveelheid van dat goed te leveren voor een prijs P Korte termijn
○ Het is een gesloten economie, het buitenland speelt geen rol. (X - IM laten we buiten beschouwing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Evenwicht goederenmarkt (algebra)

A

inkomen (productie) Y gelijk aan vraag Z

Y=C0+C1(Y-T)+I+G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stijging in vraag in de goederenmarkt…

A

Stijging in productie tot gevolg. Productie is gelijk aan inkomen dus die stijgt met dezelgde hoeveelheid, deze stijging in inkomen heeft weer een stijging in vraag tot gevolg etc…

Eindresultaat een initiele stijging van de vraag leidt tot grotere toename in het nationale inkomen =multiplier effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Evenwicht goederenmarkt (grafisch)

A

Als Y=Z is er evenwicht. Vraag Z is was vlakker dan Productie Y, omdat de marginale bereidheid tot consumeren eigenlijk lager is. Doordat bijv automatisch een deel van het inkomen naar pensioen gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vraag naar geld

A

Md=$YL(i)
●$Y= nominaal inkomen. Wens van mensen om transacties te doen, waardoor vraag naar geld stijgt.
● i omhoog → Md omlaag
○ i = interest (rente)
○ Md = vraag naar geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Evenwicht in vraag naar geld

A

Md=Ms

relatie tussen L en M
Grafiek: als transacties toenemen, neemt vraag naar geld toe. Aanpassen van rente om evenwicht te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij teveel aanbod van geld…

A

Moet aanhouden geld minder aantrekkelijk worden, door rente te verhogen. Dit kan door obligaties te verkopen (door centrale bank). Prijs van obligaties daalt, daalt de prijshoeveelheid is VERKRAPPEND MONETAIR BELEID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stijging van de vraag doordat bijv de gasopslag in Rotterdam goed ging en er werd geinvesteerd….

A

Meer (exogene) investeringen zorgt voor hogere productie, en dus hoger inkomen (want Y is inkomen/productie). Hoger inkomen leidt tot hogere consumptie, waardoor Y weer toeneemt, waardoor C weer toeneemt etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als de multiplier groter is dan 1….

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

liabilities

A

● Niet alleen geldcreatie door de creatie van “currency” door de centrale banken. Er is echter nog een belangrijke vorm van geldcreatie, die van “checkable deposits” door financiële instellingen (banken).
● Banken ontvangen geld van particulieren en ondernemingen. De “liabilities”van banken zijn gelijk aan de waarde van deze “checkable deposits”
● Dit geld lenen zij weer uit maar houden een bepaald percentage aan als reserve.

17
Q

Liquiditeitsratio

A

● Een liquiditeitsratio geeft aan in hoeverre een organisatie kan voldoen aan haar kortlopende verplichtingen. De liquiditeitsratio’s die gebruikt worden zijn de current ratio en de quick ratio.
● Liquiditeitsratio wordt extern bepaald door centrale bank

18
Q

checkable deposits

A

bankrekening/spaarrekening waar je elk moment van de dag geld af kan halen

19
Q

als inkomen toeneemt…

A

wordt de wens transactieste doen groter, waardoor vraag naar geld stijgt hierdoor stijgt de rente

20
Q

How do commercial banks create money?

A

Als er meer geld wordt gestort, krijgen banken meer reserves, gaan ze nieuwe leningen aan en neemt het geldaanbod toe.

21
Q

money demand

A

positief verband met transacties en negatief verband met rente

22
Q

Which of the following events does NOT shift the money demand curve?

A

an increase in the interest rate

23
Q

besteedbaar inkomen is…

A

de som van consumptie en besparingen

24
Q

Waarom gaat dit over korte termijn?

A

Op de korte termijn is vraag gelijk aan productie en is productie gelijk aan inkomen. Inkomen beïnvloedt weer de vraag.

25
Q

Level of saving

A

S=Yd-(C0+C1*Yd)

26
Q

MPS

A

Verschil in sparen/verschil in inkomen

(is eigenlijk gewoon marginal propensity to consume omgekeerd)

27
Q

Transactions motive

A

A desire to hold cash in order to conduct cash-based transactions

28
Q

The demand for money as a cushion against unexpected contingencies is called the

A

precautionary motive