HC'S WEEK 8 Flashcards

1
Q

Wat is de functie van plasmacellen?

A

Bestrijding van infectieziekten door productie afweerstoffen = antistoffen/immunoglobulines
- bestaan uit zware keten (IgA, IgG, IgM) en lichte
keten (lambda en kappa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort plasmacellen heb je bij multipel myeloom?

A

Monoklonale plasmacellen
= productie van één soort immunoglobuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Symptomen bij multipel myeloom & hun oorzaken? (7)

A
  • pijn in skelet (afbraak bot door tumor)
  • kromme rug (wervelinzakking)
  • anemie (beenmergverdringing)
  • infecties (immuundeficiëntie)
  • nierinsufficiëntie (cast nefropathie)
  • dorst (hypercalciëmie)
  • moeheid (ziekte en anemie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met welke 2 effecten resulteert MM in botlesies?

A

De myeloom plasmacel
- zet de osteoclast AAN = bot afbreken
- zet de osteoblast UIT = bot niet meer aanmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de behandeling van een MM patiënt onder de 65 jaar?

A

4-5 kuren chemotherapie
Autologe stamceltransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 12 infecties de veroorzaakt kunnen worden door pneumokokken?

A
  • acute sinusitis
  • otitis media
  • tracheobronchitis
  • pneumonie
  • pleura-empyeem
  • primaire bacteriëmie
  • meningitis/hersen abces
  • osteomyelitis
  • septische artritis
  • cellulitis
  • peritonitis
  • endocarditis/pericarditis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 8 infecties behorend tot Invasieve Pneumokokken Ziekte (IPD)?

A
  • pleura-empyeem
  • primaire bacteriëmie
  • meningitis/hersen abces
  • osteomyelitis
  • septische artritis
  • cellulitis
  • peritonitis
  • endocarditis/pericarditis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van pneumokokken bacterie?

A
  • Gram-positieve diplokok met kapsel
  • geeft meestal lobaire pneumonie
  • wordt pas gefagocyteerd als activatie complement
    of immunoglobulinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke 5 aandoeningen heb je een tekort aan IgG (hypogammaglobulinemie)?

A
  • common variable immunodeficiëncy
  • selectieve IgG subklasse deficiëntie
  • multipel myeloom
  • chronische lymfoblastaire leukemie
  • non-Hodgkin lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Door welke 2 oorzaken kan een tekort aan complement ontstaan?

A
  • te weinig aanmaak
    • aangeboren
    • verworven
  • te veel gebruik = minder zeldzaam
    • hele ernstige infecties
    • auto-immuunziekten zoals sLE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 2 soorten problemen kan iemand hebben met de milt?

A
  • geen milt
    • aangeboren
    • na splenectomie
  • geen goed functionerende milt
    = functioneel aspleen
    • sikkelcelanemie geeft infarctatie van milt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste risicofactoren voor pneumokokken infecties?

A
  • hypogammaglobulinemie
  • complementdeficiëntie
  • splenectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 10 overige risicofactoren voor pneumokokken infecties?

A
  • HIV-infectie
  • corticosteroïden gebruik
  • systeemziekten: DM, levercirrose,
    nierinsufficiëntie
  • alcoholisme, drugsgebruik
  • ondervoeding
  • decompensatio cordis
  • chronische respiratoire aandoeningen
  • influenza
  • roken
  • ouderdom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de behandeling van een pneumokokken infectie?

A

Penicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 4 vormen van preventie voor pneumokokkeninfecties heb je?

A
  1. Profylaxe met penicilline/amoxicilline
  2. Antibiotica ‘op zak’ (amoxicilline, clarithromycine)
  3. Pneumokokken vaccinatie (Pneumovax of
    Prevenar)
  4. Immunoglobulines toedienen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken van polysaccharidenvaccin? (4)

A
  • stukjes polysaccharidenkapsel
    DUS T-cel onafhankelijke immuunrespons
    DUS geen geheugen
    DUS korte beschermingsduur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken van conjugaatvaccin? (4)

A
  • stukjes kapsel gekoppeld aan dragereiwit
    DUS T-cel afhankelijke immuunrespons
    DUS wel geheugen
    DUS langere beschermingsduur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 2 soorten immuundeficiënties zijn er?

A

Primaire immuundeficiëntie
Secundaire immuundeficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

4 kenmerken van primaire immuundeficiëntie?

A
  • oorzaak immuundeficiëntie ligt bij
    immuunsysteem zelf
  • genetisch defect
  • zeldzaam
  • vaak één specifiek deel IS aangedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

4 kenmerken van secundaire immuundeficiëntie?

A
  • oorzaak immuundeficiëntie ligt buiten het
    immuunsysteem
  • meestal verworven
  • vrij frequent
  • meestal is IS diffuus aangedaan, met meerdere
    functies verstoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

3 primaire symptomen van immuundeficiënties?

A
  • infecties
  • tumoren (vooral maligne lymfomen & leukemie)
    WANT immuunsysteem minder surveillance
  • auto-reactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het diagnostische proces (3 stappen) van primaire immuundeficiënties?

A
  1. Klinische presentatie
  2. Flowcytometrische analyse
  3. Genetische analyse
    • immunofenotypering (bloed/beenmerg)
    • DNA mutatie analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

10 alarmsymptomen voor primaire immuundeficiëntie?

A
  • 4 of meer nieuwe oorinfecties in 1 jaar
  • 2 of meer ernstige sinusinfecties in 1 jaar
  • 2 of meer maanden op antibiotica met weinig eff.
  • 2 of meer pneumonieën in 1 jaar
  • kind dat niet groeit of aankomt in gewicht
  • recidiverende diepe abcessen in huid/organen
  • persiterende zweertjes in mond of
    schimmelinfecties op de huid
  • infecties die alleen overgaan met intraveneuze
    antibiotica
  • minstens 2 diepe infecties inclusief sepsis
  • familieanamnese met primaire immuundeficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Overige alarmsymptomen voor primaire immuundeficiëntie? (8)

A
  • bronchiëctasieën eci
  • therapieresistent astma
  • infecties op ongebruikelijke plaatsen
  • onverwachte verwekkers
  • ernstig of langdurig beloop
  • recidiverende infecties met dezelfde verwekker
  • consanguiniteit
  • karakteristieke uiterlijke kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de rol van flowcytometrie in PID diagnostiek? (4)

A
  • analyse van aantallen lymfocyten (B/T/NK)
  • analyse van eiwitexpressie
  • analyse voorloper B-cel differentiatie in beenmerg
  • analyse perifere B-cel subsets
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe heten de eerste B-cellen die uit het beenmerg komen?

A

Transitionele B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de relevantie van de identificatie van het genetisch defect in PID patiënten?

A
  • geeft exacte (moleculaire) diagnose
  • legt basis voor adequate behandeling en diagnose
  • biedt mogelijkheid lange termijn preventie
    strategie
  • draagt bij aan therapietrouw
  • biedt mogelijkheden voor genetische counseling
  • is vereiste voor gentherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

4 verschillende typen mutaties?

A
  1. Puntmutaties
  2. Splice site mutaties
    = op grensgebied intron en exon
  3. Kleine deleties en inserties
    = leiden tot verandering aminozuurvolgorde
  4. Grote deleties
    = aan te tonen met PCR of southern blotting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

3 soorten puntmutaties?

A
  • silent mutatie = geen aminozuur verandering
  • missense mutatie = aminozuurverandering
  • nonsense mutatie = nieuw stopcodon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn kenmerken van een mutatie in het BTK gen?

A
  • X-gebonden = alleen mannen aangedaan
  • zorgt dat B-cel receptor geen goede signalering
    kan doorgeven
  • verlaagde Ig concentraties
    = agammaglobulinemie
    = alleen B-cel probleem, normale cellulaire immuniteit (afweer virus/schimmel ongestoord)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de 2 belangrijkste problemen bij SCID?

A

Afwezigheid van functionele T-cellen
Gestoorde B-cel functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de therapie voor SCID?

A

Hematopoietische stamcel transplantaties
(of gentherapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Heeft het moment van diagnose van SCID effect op de overleving?

A

Vroege diagnose = grotere kans dat diagnose bekend is voordat grote schade geschied is
- patiënt kan zo snel mogelijk geode therapie
krijgen om grote schade te voorkomen
DUS neonatale screening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe werkt de neonatale screening voor SCID?

A

Principe = vaststellen dat er geen T-cellen aanwezig zijn in bloed bij geboorte
HOE: aantonen TRECs (als maat voor aanwezigheid van T-cellen)
- veel TRECs = gezond
- geen TRECs = mogelijk SCID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een TREC?

A

T-cell Receptor Excision Circle
= circulair stukje DNA gemaakt in T-cellen tijdens passage door thymus als ze hun TCR genen recombineren = bijproduct V(D)J recombinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn auto-inflammatoire syndromen?

A

Aandoeningen met abnormale innate immuunrespons, maar zonder de betrokkenheid van auto-antilichamen of autoreactieve T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Aan welke immuunstoornis moet je denken bij recidiverende luchtweginfecties?

A

Antistof defecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Aan welke immuunstoornissen moet je denken bij opportunistische infecties, malaise en failure to thrive?

A

T-cel dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Aan welke immuunstoornis moet je denken bij recidiverende infecties van huid, slijmvliezen, organen of skelet?

A

Granulocyten dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Op welke 3 manieren kan de leukocyten functie verstoord raken?

A
  • abnormale productie
    • ernstige neutropenie
    • cyclische neutropenie
  • migratie
    • leukocyten adhesie deficiëntie
  • destructie
    • CGD = chronische granulomateuze ziekte
    • IFN-y defect
    • IL-12 defect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een neutropenie?

A

Is tekort aan granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke 3 soorten/gradaties van neutropenie bestaan er?

A
  1. Milde neutropenie = minimaal risico infectie
    (1.0-1.5 x 10*9/L)
  2. Matige neutropenie = matig risico infectie
    (0.5-1.0 x 10*9/L)
  3. Ernstige neutropenie = hoog risico infectie
    (< 0.5 x 10*9/L)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Kenmerken van chronische granulomateuze disease (CGD)? (6)

A
  • recidiverende schimmel en bacteriële infecties
  • lymfeklier abcessen
  • ongecontroleerde inflammatie in diverse organen
  • granulomen
  • vooral gevoelig voor stafylokokken, salmonella en
    aspergillus
  • infecties: pneumonie, lymfadenitis, abcessen en
    osteomyelitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Behandeling van CGD? (5)

A
  • profylactisch antibiotica en antischimmel
  • IFN-y
  • chirurgie
  • beenmerg transplantatie
  • gentherapie
  • steroïden voor granuloomformatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Kenmerken van cyclische neutropenie? (3)

A
  • autosomaal dominant
  • gevoelig voor opportunistische infecties
  • terugkomende ernstige neutropenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn 4 mogelijke klinische presentaties van cyclische neutropenie?

A
  • aften in de mond
  • gingivitis
  • stomatitis
  • cellulitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Noem oorzaken van neutropenie? (7)

A
  • hematogeen = leukemie
  • immunologisch/inflammatoir = cyclische
    neutropenie
  • infectieus = malaria, CMV, sepsis
  • reumatoïde afwijkingen = SLE, reumatoïde artritis
  • voeding = vitamine B12 deficiëntie
  • medicijnen/toxisch = antibiotica, chemotherapie
  • verminderde functie leukocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn kenmerken van het Job syndroom? (3)

A

= hyper IgE syndroom
- afwijkingen in STAT3 of STAT1
- autosomaal dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de pathofysiologie van Job syndroom met STAT3?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de pathofysiologie van Job syndroom met STAT3?

A
  1. STAT3 nodig om lymfocyten te maken
  2. Lymfocyten maken IL-17
  3. O.i.v. IL-17 maken weefsels defensines en gaan
    leukocyten bewegen naar pathogenen
    –> stafylokokken, candida, aspergillus
    STAT3 werkt door mutatie dus niet goed, waardoor geen aanval tegen schimmels, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waarop lijkt het klinische beeld van het hyper IgE syndroom?

A

Acromegalie = te veel groeihormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is het probleem bij een leukocyt adhesie probleem?

A

Granulocyten kunnen niet goed samenklonteren om te communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de functie van IFN-y, geproduceerd door de macrofaag? ()

A
  1. Stimulatie T-cellen
  2. Productie IL-12 door T-cellen
  3. Stimulatie uitscheiding IFN-y van T-cellen voor
    betere binding aan MO
54
Q

Hoe wordt het aantal B-cellen getest?

A

Respons pneumovax
- je zet polysachariden in die tegen pokken werken
- B-cellen kunnen daar goed op reageren
- voor en na vaccinatie geen verschil = teken dat er
geen goede reactie is van de B-cellen, wat wel
had moeten gebeuren

55
Q

Wat zijn kenmerken van common variable immune deficiëncy (CVID)? (5)

A
  • recidiverende infecties
  • hypogammaglobulinemie: verlaagd IgG, IgM, IgA
  • leeftijd > 4 jaar
  • afwezige/slechte vaccinatierespons OF verlaagde
    switched geheugen B-cellen
  • andere oorzaken van hypogammaglobulinemie
    zijn uitgesloten
56
Q

Immunologische kenmerken van CVID? (5)

A
  • normale B-cel aantallen
  • verlaagde B-geheugencellen
  • verlaagde geswitchte B-geheugencellen
  • soms: verlaagde T-cel functie
  • soms: genetische risicofactoren
57
Q

Symptomen bij diagnose CVID bij kinderen? (4)

A
  • bronchitis
  • pneumonie
  • sinusitis
  • otitis media
58
Q

5 complicaties bij CVID geassocieerd met slechtere overleving?

A
  • immuundysregulatie
  • bronchiëctasieën
  • chronische longziekten
  • lymfomen
  • GI ziekte, auto-immuniteit, leverziekte
59
Q

6 lichamelijke gevolgen van PID?

A
  • meer infecties doormaken dan anderen
  • auto-immuun
  • allergie
  • lymfoproliferatie, granulomen
  • groeiachterstand
  • vermoeidheid
60
Q

Kenmerken van Intraveneuze Immuun Globulines (IVIG)? (5)

A
  • 1x per 3-4 weken
  • meestal toediening door verpleegkundige thuis
  • 1 infusieplek per keer
  • iets vaker reacties
  • schommelingen in spiegels
61
Q

Kenmerken Facilitated Sub Cutane Immuun Globulines (f-SCIG)? (5)

A
  • 1x per 3-4 weken
  • na training zelfstandig thuis toedienen
  • 1 infusieplek per keer
  • slechts lokale huidreacties
  • stabielere spiegels
62
Q

Kenmerken Sub Cutane Immuun Globulines (SCIG)? (5)

A
  • 1x per week
  • na training zelfstandig thuis toedienen
  • vaak meerdere infusieplekken per keer
  • slechts lokale huidreacties
  • meest stabiele spiegels
63
Q

5 belangrijke punten in anamnese betreft immuniteit en infecties?

A
  • frequentie
  • ernst
  • verwekkers
  • leeftijd van ontstaan
  • impact op dagelijks leven
64
Q

Welke ziekte wordt veroorzaakt door een mutatie in het BTK gen?

A

X-linked agammaglobulinemie
= volledige afwezigheid B-cellen

65
Q

Kliniek van antistofdeficiënties? (2)

A

Recidiverende infecties van bovenste en onderste luchtwegen met gekapselde bacteriën
= S. pneumoniae, H. influenza, N. meningitidis
Recidiverende GI-infecties
= giardia, campylobacter, shigella, salmonella, etc.

66
Q

3 klassen van antistof deficiënties? (CVID spectrum aandoeningen)

A
  • common variable immunodeficiëncy disorder
    (CVID)
  • IgG subklasse deficiëntie
  • selectieve antistof deficiëntie (functioneel defect)
67
Q

Wat is het gevolg van CVID voor de antistoffen?

A

Verlaagd totaal IgG
MET verlaagd IgA en/of IgM

68
Q

Wat is het gevolg van IgG subklasse deficiëntie?

A

Normaal totaal IgG
Verlaagde subklasse(n) IgG1-4

69
Q

Wat is het gevolg van selectieve antistofdeficiëntie voor antistoffen?

A

Normaal aantal immunoglobulinen (IgG en subklassen)
EN gestoorde respons op vaccinatie met T-cel onafhankelijk antigeen

70
Q

Behandeling antistofdeficiënties? (2)

A

Immunoglobulinen van donor (iv of sc)
Langdurige antibiotica profylaxe om infecties te voorkomen

71
Q

Wat is een andere mogelijke complicatie bij CVID die de prognose heel erg doet verslechteren?

A

Granulomateus Lymfocytisch Interstitiële Long Disease (GLI-ILD)

72
Q

Behandeling granulomateuze complicaties bij CVID? (2)

A
  • immuunsuppressie tegen auto-inflammatie
    • prednison/dexamethason, azathioprine/
      mycofenolzuur, rituximab
  • immunoglobulinen om lage Ab aan te vullen
73
Q

20-30% van de CVID patiënten krijgt auto-immuunziekte, welke 3 zijn veelvoorkomend?

A
  • auto-immuun hemolytische anemie
  • idiopathische trombocytopenische purpura (ITP)
  • SLE, reumatoïde artritis en vasculitis
74
Q

2 mogelijke complicaties bij PID?

A
  • allergie/atopie: dermatitis
  • maligniteiten
    • hematologisch: B-cel non-Hodgkin lymfoom
    • gastro-intestinaal: maagcarcioom H. pylori
75
Q

Waardoor wordt de prognose bij PID door bepaald?

A

Niet door infecties, maar door aanwezigheid niet-infectieuze complicaties zoals granulomen en lymfomen

76
Q

Wat is het gevolg van een mutatie in phosphoinositide 3-kinase P110os gen?

A

Is een activerende mutatie van het enzym waardoor er minder uitrijping van afweercellen plaatsvindt en apoptose toeneemt

77
Q

Klinische symptomen bij een mutatie in phosphoinositide 3-kinase P110os gen? (5)

A
  • recidiverende oor- en luchtweginfecties
  • bronchiëctasieën, splenomegalie, huid- en
    klierabcessen
  • hypogammaglobulinemie, verlaagd aantal B- en T-
    cellen
  • gestoorde vaccinatierespons
  • verhoogde kans op lymfomen
78
Q

Behandeling van een mutatie in phosphoinositide 3-kinase P110os gen? (2)

A

Antibiotica
Ig-suppletie
OF directe remmer van PI3Ko = leniolisib

79
Q

Waarbij speelt het PI3ko gen ook een rol?

A

De hersenontwikkeling DUS patiënten ook hersenafwijkingen
- gedragsproblematiek
- fijne motoriek problematiek

80
Q

2 stadia van het immuunsysteem gedurende het leven?

A

Jonge leeftijd = opbouw/waxing
Oudere leeftijd = afname/waning

81
Q

Wanneer is er sprake van een transiënte hypogammaglobulinemie?

A

Tussen 3 en 6 maanden oud

82
Q

Wat is een transiënte hypogammaglobulinemie?

A

Periode van relatief weinig antistoffen in het bloed van de pasgeborene, waarvan de dalspiegel van serum IgG ongeveer 2g/L is
WANT moederlijk IgG dan vervallen & productie pasgeborene nog niet op gang gekomen

83
Q

Welke verandering van T-cel subset concentraties vindt plaats gedurende de jaren?

A

Procentuele afname van naïeve cellen
Toename geheugencellen

84
Q

Waarom is het immuunsysteem op zeer jonge leeftijd nog erg tolerogeen?

A

In verband met de zwangerschap
- veel regulatoire T-cellen, hoog IL-10
- meer Th2 en Th17 dan Th1

85
Q

Wat is de status van afweer op jonge leeftijd tegen intracellulaire en extracellulaire pathogenen?

A

Extracellulaire pathogenen = Th2 en Th17 = ok
Intracellulaire pathogenen = Th1 = niet optimaal

86
Q

Wat is immune aging?

A

Aanpassing/remodeling van het immuunsysteem door blootstelling aan interne/externe agentia, gedurende tientallen jaren

87
Q

Wat is immune senescence?

A

Geleidelijke aftakeling van het immuunsysteem, met schadelijke gevolgen voor de afweer

88
Q

Noem 3 kenmerken van immune senescence?

A
  • continue antigene druk
  • stijging pro-inflammatoire cytokinen
  • ‘low grade’ chronische ontsteking = schade door
    atherosclerose, alzheimer, T2 diabetes
89
Q

Wat zijn door immune senescence de gevolgen voor innate cellen? (3)

A
  • activiteit neutrofielen en NK-cellen omlaag
  • TL-receptoren dysregulatie van monocyten en
    macrofagen
    • verlaagde vaccinatierespons
    • hyperrespons op virussen
  • verminderde integratie innate en adaptief
90
Q

Wat zijn door immune senescence de gevolgen voor B-cellen? (4)

A
  • afname pro-B voorloper cellen
  • afname pre-B II kleine voorloper cellen
  • afname productie naïeve B-cellen
  • afname folliculaire B-cellen
    • verschuiving in BCR repertoire
91
Q

Wat is een ander gevolg van immune senescence?

A

Thymus ondergaat involutie van weefsel
- volume neemt af
- verhouding cortex:ander weefsel neemt af

92
Q

Wat zijn door immune senescence de gevolgen voor T-cellen? (5)

A
  • afname naïeve cellen/homeostase/differentiatie
    naar geheugencellen
  • homeostatische deling = verhogen aantal T-cellen
  • toename effector cellen
  • verlies van functie (uitputting) en verminderde
    proliferatie (replicatieve senescence )
  • verminderde T-cel respons en signalling
93
Q

3 moleculaire kenmerken van T-cel aging?

A
  • kortere telomeren
  • minder TRECs = hogere delta Ct
  • vernauwing TCR repertoire = (oligo)klonale
    uitgroei
94
Q

Waarom is er door immune aging verminderde aanwezigheid van TRECs? (2)

A

Afname van output van de thymus
Oudere/vaker gedeelde cellen DUS cirkels verdunnen door deling steeds meer uit
= mate van fitness van immuunsysteem

95
Q

Succes van vaccinaties bij ouderen wordt bemoeilijkt door 4 factoren?

A
  • vertraagde immuunrespons (Th functie)
  • verlaagde serum Ab titers
  • snelle afname Ab titers (m.n. bij geïnactiveerde
    vaccins)
  • slechtere serumconversie
96
Q

3 mogelijke strategieën voor succes in vaccinaties bij ouderen?

A
  • adjuvantia
  • DNA gebaseerde vaccins
  • TLR agonisten
97
Q

4 principes van antimicrobiële therapie?

A
  1. Therapie eerst empirisch, rekening houdend met
    meest waarschijnlijke verwekker
  2. Therapie daarna gericht op grond van kweek
  3. Gevoeligheidsbepaling nodig om te kunnen
    stroomlijnen
  4. Profylaxe wordt gebruikt om infectie te
    voorkomen
98
Q

Welke 7 factoren bepalen de (empirische) keuze voor een antibioticum?

A
  • is er een infectie?
  • wat is focus vd infectie? waar komen klachten
    vandaan? lokaal/systemisch? doelorgaan?
  • meest voorkomende verwekkers?
  • zijn er ‘oude’ kweekuitslagen bekend?
  • wat is beste toedieningsweg of dosering?
  • zijn er (relatieve) contra-indicaties voor bepaalde
    middelen?
  • kosten
99
Q

2 voorwaarden voor genezing van infectie door antimicrobieel middel?

A
  1. Middel moet ontstekingshaard/getroffen orgaan
    in voldoende mate bereiken
    –> farmacologische parameters (PK/PD)
  2. Middel dient het oorzakelijke micro-organisme te
    kunnen doden of groei ervan te remmen
    –> moet ‘gevoelig’ zijn
100
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Processen die plaatsvinden met het antibioticum in het lichaam nadat het is toegediend
- sterk bepalend voor wijze, frequentie en duur van
toediening

101
Q

Wat is biologische beschikbaarheid?

A

Is de fractie van de dosis die onveranderd in de algemene circulatie terecht komt

102
Q

Welke 4 factoren beïnvloeden de biologische beschikbaarheid?

A
  • vrijkomen uit toedieningsvorm
  • oplosbaarheid
  • afbraak door maagzuur/darmbacteriën
  • first-pass effect
103
Q

Verdeling van antibioticum over de weefsels verschilt sterk per middel door 2 factoren, welke?

A
  1. Antibioticum eigenschappen
    • oplosbaarheid
    • binding aan plasma-eiwitten en weefsel
  2. Gastheerfactoren
    • vascularisatie van weefsels
    • natuurlijke barrieres (BBB)
    • mate van ontsteking
104
Q

Waarom zijn antibiotica niet goed werkzaam bij een goed gevormd abces?

A

Weinig O2 (anaëroob milieu)
Lage pH in het abces

105
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Het effect van het antibioticum concentratieprofiel op de infectieverwekker in het lichaam over tijd

106
Q

Waarvan is toedieningsweg en dosering van geneesmiddel van afhankelijk? (5)

A
  • PD/PD parameters
  • beschikbaarheid van formulering
  • nier/leverfunctie
  • gewicht
  • mate van ziekte van patiënt
107
Q

Welke 4 factoren kunnen (relatieve) contra-indicaties zijn voor bepaalde middelen?

A
  • nierfunctie
  • allergieën
  • bijwerkingen
  • interacties
108
Q

Wat zijn 3 mogelijke doelen voor het combineren van antimicrobiële middelen?

A
  1. Verbreden van het spectrum
  2. Synergie
  3. Beperken/voorkomen van resistentie
109
Q

Mogelijke bijwerkingen van antimicrobiële therapie? (6)

A
  • centraal zenuwstelsel = insulten
  • beenmerg/bloed = leuko- en/of trombopenie
  • gastro-intestinaal = diarree
  • renaal = nierinsufficiëntie
  • ototoxiciteit (nervus VIII) = verminderd gehoor, vertigo
  • lever = hepatotoxiciteit
110
Q

Symptomen bij Autosomale Recessieve Hyper-IgE Syndroom (HIES)?

A
  • verhoogde IgE
  • eosinofilie
  • eczeem
  • terugkerende luchtweginfecties
  • huidabcessen met stafylokokken
  • Candida van mucosale oppervlakken
  • virale infecties (HSV, HPV, VZV, MCV)
111
Q

Complicatie van HIES?

A

Maligniteit

112
Q

Waar zitten defecten bij HIES?

A

Defecten in CD8+ cellen, NK-cellen, B-cellen en dendritische cellen

113
Q

Wat is de enige behandelingsoptie bij HIES die de prognose kan doen verbeteren?

A

Beenmergtransplantatie

114
Q

Van welke 2 immunoglobulinen heb je bij Common Variable Immunodeficiëncy Syndrome (CVID) een tekort?

A

Tekort van IgG en IgA

115
Q

Welke symptomen horen bij CVID? (7)

A
  • terugkerende luchtweginfecties
  • middenoor infecties
  • gastro-intestinale klachten
  • lymfadenopathieën
  • vasculitis van de ogen met papiloedeem
  • evt. groeiproblemen
  • hormonale stoornissen
116
Q

Door welke mutatie wordt CVID gevormd?

A

STAT3 mutatie

117
Q

STAT3 gen is betrokken bij immuniteit, maar waarbij nog meer?

A

Botontwikkeling
DUS mutatie heeft ook effect op RANKL

118
Q

Welke 2 behandelingsopties heb je bij CVID?

A
  • immunoglobuline suppletie
  • immunosuppressiva
    –> hydroxychloroquine, steroïden, anti-TNF,
    rituximab
119
Q

Wat is immuundysregulatie?

A

Immuundeficiëntie in combinatie met auto-immuunziekte/auto-inflammatie/allergieën

120
Q

Noem 4 vereisten voor immunoglobuline therapie?

A
  • weinig andere stoffen in het plasma & heeft lage IgA
    en IgE concentratie
  • IgG moet intact zijn & mag geen aggregaten
    bevatten
  • Fab en Fc dienen goed te werken
  • voldoende antistoffen aanwezig om tegen veel
    voorkomende ziekteverwekkers te kunnen vechten
121
Q

Noem 4 bijwerkingen die kunnen ontstaan als gevolg van immunotherapie?

A
  • aseptische meningitis door hyperosmolaliteit
  • verhoogde plasma viscositeit door verhoogd IgG
  • trombo-embolische events (trombose) door
    verhoogde factor XIa
  • immuun hemolyse door aanwezigheid van
    specifieke antilichamen
122
Q

Wat is het voordeel van intraveneuze toediening van immunoglobuline therapie?

A

Mogelijkheid voor hoge doseringen, zodat het minder frequent gegeven hoeft te worden

123
Q

Kan je met subcutane toediening van immunoglobuline therapie ook hoge doseringen bereiken?

A

Eerst niet, nu wel met HyQvia SC infusie
- meer ruimte onder huid gemaakt
- 400 mL subcutaan in buik
- frequentie 1x per maand

124
Q

Leg uit waarom immunoglobulinen lang in de bloedbaan blijven?

A
  1. Ze worden opgenomen door endotheel
  2. In endotheel zitten endosomen met neonatale Fc
    receptoren (FcRn)
  3. Endosomen verzuren waardoor antigeen eraf en
    opgenomen kan worden in lysosymen
  4. IgG vervolgens weer terug in bloedbaan
    –> halfwaardetijd 3wk ipv enkele dagen
125
Q

Wat is een thymoon?

A

Een in het voorste mediastinum gelegen, intrathoracale tumor, die geassocieerd is met hypogammaglobulinemie
- lymfoïde tumor: geeft ook T-cel dysfunctie

126
Q

Waarom heeft persoon met antistofdeficiëntie die intraveneus immunoglobuline (IVIG) gebruikt wel veel kans op conjunctivitis?

A

Omdat immunoglobulinen de cornea niet kunnen bereiken & deze daarom slecht beschermd zijn tegen infecties

127
Q

Waarom is bij chronische granulomateuze ziekte (CGD) de leukocyt adhesie verstoord?

A

Tekort aan NADPH

128
Q

Waar zijn er problemen in geval van een tuberculose infectie?

A

Problemen rondom IFN-y, bij de binding met de receptor OF bij de IL-12 pathway

129
Q

Door welke 4 oorzaken kan terugkerende tuberculose ontstaan?

A
  • co-infectie met HIV
  • patiënt leeft in gebied met tuberculose
  • IL-12 pathway defect
  • anti-IFN-y antilichamen
130
Q

Wat gebeurt er met regulatoire T-cellen onder immunoglobuline therapie?

A

Aantal regulatoire T-cellen neemt toe
- hebben FOXP3 gen & die nemen sterk toe
= sterke onderdrukkers van immuunsysteem

131
Q

Nog 2 andere gevolgen van immunoglobulinetherapie?

A
  • kan Fc-fragmenten op leukocyten laten remmen
  • versterkt immuunsysteem door toename
    granulocyten
132
Q

Wat is een kenmerk van het IPEX syndroom?

A

Verminderde functie van regulatoire T-cellen