HC'S WEEK 7 Flashcards

1
Q

Welke 4 soorten antimicrobiële therapie bestaan er?

A
  • antimicrobiële middelen = antibiotica
  • antivirale middelen
  • antischimmel/anti-gist middelen = antimycotica
  • anti-parasitaire middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent het begrip ‘spectrum’?

A

Op hoeveel verschillende micro-organismen het product werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt de indeling van antibiotica op basis van aangrijpingspunt? (5)

A
  1. Celwandsynthese
  2. Eiwitsynthese
  3. Nucleïnezuursynthese en structuur
  4. Foliumzuur metabolisme
  5. Overig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het grootste verschil tussen gram-positieve en gram-negatieve bacteriën?

A

Gram-positief = dikke peptidoglycaan laag met daaronder een celmembraan
Gram-negatief = smalle peptidoglycaan laag met daarboven nog een buitenmembraan
- geneesmiddel eerst door porines van
buitenmembraan zien te komen, dit lukt grote
moleculen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom worden betalactam antibiotica het meest gebruikt in ziekenhuizen? (4)

A
  • relatief weinig (ernstige) bijwerkingen
  • goedkoop
  • vaak beste werking op bacteriën
  • hoog doseren zonder toxiciteit
    = snel en effectief tegen bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 groepen antibiotica behoren tot de betalactam antibiotica?

A
  1. Penicillinen
  2. Cefalosporinen
  3. Carbapenems
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

[Beta-lactam] Noem 3 voorbeelden van penicillinen?

A

Penicilline G
Flucloxacilline
Amoxicilline
= HET voorbeeld van smalspectrum betalactam antibioticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

[Beta-lactam] Wat is de indeling van cefalosporinen?

A

1e generatie = cefazoline
2e generatie = cefuroxim
3e generatie = ceftriaxon, cefotaxim, ceftazidim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

[Beta-lactam, cefalosporinen] Kenmerken van cefazoline? (3)

A
  • 1e generatie
  • perioperatieve profylaxe
  • vooral Gram-positieve dekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

[Beta-lactam, cefalosporinen] Kenmerken van cefuroxim?

A
  • 2e generatie
  • zowel Gram-positieve als Gram-negatieve dekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

[Beta-lactam, cefalosporinen] Kenmerken van 3e generatie?

A
  • ceftriaxon, cefotaxim en ceftazidim
  • ceftazidim alleen intraveneus
  • vooral Gram-negatieve dekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

[Beta-lactam] Noem 2 voorbeelden van carbapenems?

A
  • meropenem
  • imipenem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de stappen van de celwandsynthese van de bacteriewand? (5)

A
  1. Binnen cel 2 soorten suikers gemaakt
  2. Suikers worden gekoppeld & vervolgens
    extracellulair gebracht
  3. Gekoppelde suikers incl. ketens worden aan elkaar
    gekoppeld en vormen 2 lagen
  4. Deze 2 lagen met elkaar verbinden voor goede
    structuur, mbv transpeptidase (= penicilline
    bindend eiwit)
  5. Eindproduct = peptidoglycaanlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van welke 2 soorten suikers wordt de peptidoglycaanlaag van een bacterie gemaakt?

A

NAG = N-acetyl glucosamine
NAM = N-acetyl muraminezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de werking van betalactam antibiotica op de celwandsynthese? (4)

A
  1. Betalactam antibiotica binden aan transpeptidase
  2. Transpeptidase kan hierdoor 2 lagen niet ligeren,
    hierdoor dus hele losse celwand
  3. Celwand niet sterk genoeg voor intracellulaire druk
    van bacterie
  4. Bacterie sterft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het enige middel dat werkt tegen S. Aureus bacterie?

A

Flucloxacilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hebben penicillinen een smalspectrum of een breedspectrum werking?

A

Smalspectrum werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk antibioticum werkt breder, penicillinen of cefalosporinen?

A

Cefalosporinen werken breder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke antibiotica groep werken het breedste?

A

Carbapenems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn 4 mechanismen van resistentie?

A
  1. Binnengaan antibiotica blokkeren
    = mbv enkele mutatie
  2. Kapot maken van antibiotica
    = reguleren met heel gen, overdracht genetisch
    materiaal
  3. Wegpompen van antibiotica uit de cel
    = mbv enkele mutatie
  4. Aangrijpingspunt antibiotica veranderen
    = reguleren met heel gen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

[Resistentie] Met welk enzym kunnen betalactam antibiotica kapot gemaakt worden?

A

Beta-lactamase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

[Resistentie] Welke 3 varianten van beta-lactamase bestaan er?

A
  • ‘eenvoudige’ beta-lactamase
  • ESBL = Extended Spectrum Beta-Lactamase
  • AmpC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

[Resistentie] Hoe kan het aangrijpingspunt van de antibiotica veranderd worden?

A

Door veranderd penicilline bindend eiwit (PBP)
- bij MRSA van PBP2 naar PBP2a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Door welke 2 processen ontstaat bacteriële resistentie?

A

Mutatie
Selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

[Ontstaan bacteriële resistentie] Hoe werken de processen ‘mutatie’ en ‘selectie’?

A
  1. Bacteriën delen heel snel, waardoor veel fouten of
    mutaties in het DNA
  2. Hierdoor kan bacterie per ongeluk resistent
    worden voor antibioticum
  3. Vervolgens antibiotica geven:
    • gevoelige bacteriën verdwijnen
    • resistente bacteriën blijven over
  4. Door natuurlijke selectie gaan resistente bacteriën
    dan prolifereren & vormen nieuwe resistente
    populatie
    –> te kort of te lage dosis antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

[Resistentie] Op welke manier kan resistentie van bacterie tot bacterie overgebracht worden?

A

Overdracht genetisch materiaal met plasmiden
- kan ook tussen bacteriën die niet zelfde soort zijn
- ontstaat vaak onder druk van antibiotica: resistente
bacteriën vaak minder fit, worden vaak overgroeid,
tenzij gevoelige bacteriën weg door antibiotica, dan
kan resistentie beter door ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarom wordt bij Augmentin de stoffen amoxicilline en clavulaanzuur samengevoegd?

A
  • ‘eenvoudige’ beta-lactamase is werkzaam op de
    penicilline amoxicilline
  • clavulaanzuur verhindert de werking van
    eenvoudige beta-lactamase, zodat amoxicilline
    werkzaam blijft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom ontwikkelt er sneller resistentie bij breedspectrum antibiotica?

A

Je behandelt dan meer bacteriën dan nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem 2 principes van antimicrobiële therapie?

A
  1. Therapie van een infectie begint empirisch,
    rekening houdend met meest waarschijnlijke
    verwekker (niet per definitie breedspectrum)
  2. Daarna gericht behandelen op grond van
    kweekuitslag = stroomlijnen tot smalspectrum
    • mbv gevoeligheidsbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kan je de gevoeligheid van een bacterie meten? (3)

A
  1. Bacteriën in buisje met groeimedium, overal
    dezelfde concentratie
  2. Bij deze buisjes verschillende concentraties
    antibiotica toevoegen
  3. Bij lage concentratie antibiotica zal bacterie nog
    groeien, bij hogere concentraties niet meer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke 2 uitkomsten geeft een gevoeligheidsbepaling?

A

MIC = minimal inhibitory concentration
MBC = minimal bactericide concentration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kenmerken van MIC (minimal inhibitory concentration)? (2)

A

= minimale concentratie van antibioticum dat de
groei van een bacterie remt
- zegt iets over gevoeligheid van bacterie voor
antibioticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de MBC (minimal bactericide concentration)?

A

= minimale concentratie van een antibioticum dat de bacterie doodt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarom zijn congenitale infecties een unieke groep infecties? (5)

A
  • de leeftijd van optreden
  • de verwekkers
  • de klinische gevolgen
  • de diagnostische problemen
  • de preventieve mogelijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de meest voorkomende congenitale virale verwekkers?

A
  • CMV
  • parvovirus
  • varicella
    (- rubella, HSV en HIV)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de meest voorkomende perinatale/neonatale virale verwekkers?

A
  • enterovirus
  • HSV
  • varicella
    (- HIV, HBV, HCV)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de meest voorkomende bacteriële/parasitaire congenitale verwekkers?

A
  • toxoplasmose
  • lues
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de meest voorkomende bacteriële/parasitaire perinatale/neonatale verwekkers?

A
  • groep B streptokokken (GBS)
  • chlamydia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke 3 aandoeningen behoren tot de 12 weken zwangerschapsscreening?

A
  • HIV
  • HBsAg = antistoffen tegen hepatitis B
  • syfilis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke 6 aandoeningen behoren tot de TORCHES?

A
  • toxoplasma gondii
  • rubella
  • CMV
  • HSV
  • syfilis
  • andere: VZV, parvovirus B19
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de kliniek van de moeder bij congenitale rubella?

A
  • 50% subklinisch: infectie pas bekend door screening
  • prodromale symptomen: malaise, lichte verhoging,
    lymfadenopathie, keelpijn, hoest, conjunctivitis
  • vervolgens huiduitslag beginnend in gezicht,
    verspreiding naar romp, armen en benen
  • complicaties: artritis vingers, polsen en knieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waarvan is het risico voor een kind met rubella vooral van afhankelijk?

A

Het moment van infectie
- 0-12wk = 100% risico infectie, 20% spontane
abortus –> organogenese fout
- 13-16wk = 15% doofheid en retinopathie
- > 16wk = normale ontwikkeling, klein risico
doofheid en retinopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de prenatale en neonatale kliniek van een kind met rubella?

A

Prenataal = intra-uteriene groeiretardatie of spontane abortus
Neonataal = CRS (congenitaal rubella syndrome) = huiduitslag, trombopenie, hepatitis, botafwijkingen, hepatosplenomegalie, meningo-encefalitis, oogafwijkingen, cardiovasculaire afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Kliniek van kind met rubella in vroege kindertijd en later? (trias)

A
  • oogafwijkingen (cateract)
  • doofheid
  • cardiovasculaire afwijkingen
    EN ontwikkelingsstoornissesn, diabetes, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

[Congenitale rubella] Diagnostiek moeder?

A

Indien presentatie zwangere met exantheem:
1. IgM en IgG rubella: samen met eerder/later serum
2. Keeluitstrijk voor viruskweek rubella
3. Rubellavirus PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

[Congenitale rubella] Diagnostiek kind?

A

Intra-uterien: overweeg vruchtwaterpunctie bij besmetting < 20wk zwanger voor rubella PCR
Postnataal: IgM bepaling, urine- en keeluitstrijk voor rubella viruskweek en/of rubella PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Preventie van congenitale rubella?

A

Vaccinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Interventie of therapie bij congenitale rubella?

A

Interventie = zwangerschapsafbreking bij bewezen vroege intra-uteriene infectie
Therapie = niet beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke therapie is beschikbaar bij CMV infectie?

A

Antivirale therapie = doofheid mee voorkomen
- ganciclovir = bij symptomatische kinderen
- valganciclovir = bij vermoederlijke doofheid
ontstaan door CMV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke 3 vormen van infecties kan de SOA neonataal herpesvirus (HSV) geven?

A
  1. Congenitaal (5%) = ingedroogde herpetische
    huidlaesies, heel zeldzaam
  2. Peripartum (85%)
  3. Postpartum (10%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

[Herpes neonatorum] Wat is de kliniek van moeder?

A
  • herpes genitalis (HSV1 of HSV2)
  • herpes labialis (HSV1 of HSV2) moeder/omgeving
  • asymptomatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

[Herpes neonatorum] Wat is de kliniek van kind?

A

Perinatale infectie uit zich in eerste 4 wk, meestal
40% al presentatie in eerste week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

[Herpes neonatorum] Welke 3 klinische manifestaties zijn mogelijk bij de kliniek van het kind?

A
  1. Gelokaliseerde huid, oog en mondinfectie
  2. CZS infectie: slecht drinken, geprikkeld, suf, slap en
    convulsies
  3. Gedissimineerde infectie: visceraal (hepatitis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

[Herpes neonatorum] 2 mogelijkheden voor transmissie?

A

Perinataal (genitaal)
Post-nataal (koortslip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

[Herpes neonatorum] Kenmerken van transmissie(kans)?

A
  • vaginale bevalling bij primaire herpes genitalis =
    50% transmissie
  • bij reactieve herpes genitalis = kleine kans
    transmissie
  • transmissie kan zonder ulcera
  • transmissie via koortslip alleen via direct contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

[Herpes neonatorum] Diagnostiek moeder?

A

HSV kweek/PCR bij verdachte laesie zonder voorgeschiedenis van herpes genitalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

[Herpes neonatorum] Diagnostiek kind?

A

24-48u na bevalling: HSV kweek/PCR van keelwat, conjunctiva, huid, liquor of serum/plasma
–> incubatietijd 24u
0-4wk post partum: bij huidbeeld, sepsis of insulten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Congenitale lues is een SOA die bij de kliniek van de moeder 4 verschillende ziektebeelden kan geven, welke?

A
  1. Primaire syfilis (= lues 1)
  2. Secundaire syfilis (= lues 2)
  3. Tertiaire syfilis
  4. Latente syfilis = geen symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

[Congenitale lues] Noem kenmerken van primaire syfilis/lues I? (3)

A
  • incubatie na 10-90 dagen
  • solitair, pijnloos ulcus meestal op genitalia
  • indien onbehandeld, 60-90% ontwikkelt tot
    secundaire syfilis/lues II
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

[Congenitale lues] Noem kenmerken van secundaire syfilis/lues II? (4)

A
  • incubatie na 6wk-6mnd
  • maculopapuleus exantheem op romp en
    extremiteiten (incl. handpalm en voetzool)
  • soms condylomata lata
  • vaak malaise, koorts, spier- en gewrichtspijn,
    lymfadenopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

[Congenitale lues] Noem kenmerken van tertiaire syfilis? (3)

A
  • chronische ontstekingshaarden (gummata) in huid, slijmvliezen, botten en organen
  • symptomen hangen af van getroffen organen
  • evt ook neurosyfilis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

[Congenitale lues] Kliniek van foetus? (4)

A
  • abortus/intra-uteriene vruchtdood
  • intra-uteriene groeiretardatie
  • vroeggeboorte
  • hydrops foetalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

[Congenitale lues] Kliniek pasgeborene? (3)

A

2/3e asymptomatisch
Vroege symptomen: rash, geelzucht, meningitis, lymfadenopathie, hepatosplenomegalie, nefritisch syndroom, rhinitis
Late symptomen: zadelneus, skeletafwijkingen, doofheid, mentale retardatie, Hutchinson handen en interstitiële keratitis

64
Q

[Congenitale lues] Hoe werkt transmissie?

A

Verticale transmissie = T. pallidum kan placenta passeren
- op elk moment tijdens zwangerschap
- infectiekans neemt in loop der jaren af

65
Q

[Congenitale lues] Wat is de transmissiekans bij syfilis?

A

Primair/secundaire syfilis = 50%
Vroege latente (< 1 jaar) syfilis = 40%
Tertiaire syfilis (en latente syfilis) = 10%

66
Q

[Congenitale lues] Diagnostiek moeder mbv ELISA, 2 opties?

A
  1. Treponemale detectie van antilichamen specifiek gericht tegen T. pallidum
  2. Non-treponemale testen van antilichamen niet specifiek gericht tegen T. pallidum
67
Q

[Diagnostiek congenitale lues] Kenmerken treponemale testen?

A
  • zeer specifiek voor syfilis
  • indien eens positief, altijd positief
    = serologisch litteken
68
Q

[Diagnostiek congenitale lues] Kenmerken non-treponemale testen? (2)

A
  • cardiolipinen komen vrij tijdens infectie
  • positief bij: actieve lues
    EN soms bij iv drugs, zwangerschap, ziekte van
    lyme of auto-immuunziekten
69
Q

[Diagnostiek congenitale lues] Kenmerken treponemale testen? (2)

A
  • zeer specifiek voor syfilis
  • indien eens positief, altijd positief
    = serologisch litteken
70
Q

[Diagnostiek congenitale lues] Verschil tussen treponemale en non-treponemale antistoffen?

A

Treponemale antistoffen blijven positief na behandeling en gedurende het leven
Non-treponemale antistoffen verdwijnen bij een goed behandelde persoon

71
Q

[Congenitale lues] Diagnostiek kind? (4)

A
  1. Klinisch beeld + positieve serologie moeder
  2. IgM immunoblot evt. op meerdere momenten na
    geboorte
  3. VDRL titer bij kind vergelijken met moeder
    • lage titer sluit infectie niet uit
    • > 4voudig hoge titer is aanwijzing voor infectie
  4. Treponemale titer (TPHA) beloop
72
Q

[Congenitale lues] Preventie?

A

Maternale infectie = condoom gebruiken
Maternale screening in 13e week

73
Q

[Congenitale lues] Therapie?

A

Zwangere: benzylpenicilline 2.4 milj. IE op dag 1, dag 8 en dag 15
Congenitale syfilis: benzylpenicilline 150k IE/dag voor 10-14 dagen

74
Q

[Congenitale lues] Follow-up?

A

Zwangere: VDRL moet mooi dalen
Pasgeborene: VDRL gedurende 2 jaar

75
Q

Kenmerken hepatitis B congenitale infectie? (5)

A
  • hepatitis B dragerschap = HbsAg positief
  • gescreend in 1e trimester
  • grote kans verticale transmissie zonder interventie
  • zeer grote kans transmissie bij HbsAg positief
  • preventie door actieve/passieve vaccinatie
76
Q

2 kenmerken van chronische hepatitis B infectie?

A
  • HbsAg blijft positief
  • grotere kans transmissie bij positief HbsAg
77
Q

[Hepatitis B] Symptomen zwangere?

A

Acute hepatitis B = zelfde als geïnfecteerde niet-zwangere
Chronische hepatitis B = asymptomatisch

78
Q

[Hepatitis B] Symptomen van pasgeborenen?

A
  • 4% klinische symptomen
  • 0.4% fulminante hepatitis = vaak fataal
  • meestal ontstaat HbsAg dragerschap
  • onbehandeld: 25-30% van chronische dragers
    overlijdt tussen 20e-60e levensjaar aan gevolgen
    van cirrose of HCC
79
Q

[Hepatitis B] Preventie?

A

Antistoffen geven aan neonaten

80
Q

Wat zijn acute fase eiwitten?

A

Eiwitten waarvan de concentratie met meer dan 25% omlaag of omhoog gaat ten tijde van een infectie
–> BSE, CRP, SAA

81
Q

Wat is BSE/bezinking?

A

Indirecte acute fase reactie (zelf geen eiwit) die plasma viscositeit en de aanwezigheid van andere acute fase eiwitten weerspiegelt
- fibrinogeen
- antilichamen
–> hierdoor plakken erytrocyten aan elkaar, zakken
dan sneller naar beneden = hogere BSE

82
Q

Wat is CRP?

A

C-reactive protein
- betrokken bij eliminatie van pathogenen maar ook
van apoptotische cellen
- activeert het complement systeem

83
Q

Wat zijn negatieve acute fase eiwitten?

A

Eiwitten waarvan de concentratie omlaag gaat vaak na wat langer bestaande ontsteking
- albumine

84
Q

Auto-inflammatoire ziekten worden gekenmerkt door inflammatie, wat zijn de lichamelijke gevolgen hiervan?

A
  • koorts
  • rash
  • gewrichtsklachten: arthralgie of arthritis
  • verhoogde infectie parameters: bezinking, CRP
    ZONDER dat er een infectie is
85
Q

Pathogenese van het VEXAS syndroom?

A
  • afwijking UBA1 gen op X-chromosoom
    • alleen mannen ziek
  • veroorzaakt door afwijking in DNA van cellen van
    belang bij afweer
86
Q

Wat is het gevolg van de afwijking in het UBA1 gen bij het VEXAS syndroom?

A

In monocyten een stoornis waardoor ubiquitinering niet goed gaat: eiwitten niet gemarkeerd als ze afgebroken moeten worden DUS cel vol met foutieve cellen DUS necrose

87
Q

Wat is de behandeling van het VEXAS syndroom?

A

(Het liefst allogene) stamceltransplantatie
Cytokines remmen: chemotherapie, immunosuppressiva (prednison)

88
Q

2 gevolgen van immuun dysregulatie van het adaptieve immuunsysteem?

A
  • immuundeficiëntie
  • auto-immuun ziekte
89
Q

2 gevolgen van immuun dysregulatie van het innate immuunsysteem?

A
  • immuundeficiëntie
  • auto-inflammatoire ziekte
90
Q

Noem 6 voorbeelden van erfelijke auto-inflammatoire ziekten?

A
  • familiaire mediterrane koorts
  • mevalonate kinase deficiëntie
  • TNF-receptor geassocieerde periodiek syndroom
  • cryopin geassocieerde periodiek syndroom
  • NLRP12-geassocieerde periodiek syndroom
  • neonataal onset multisysteem inflammatoire ziekte
91
Q

Noem 5 niet erfelijke/verworven auto-inflammatoire ziekten?

A
  • ziekte van Behcet
  • Still’s disease
  • hemophagocytic syndroom
  • macrofaag activatie syndroom
  • VEXAS syndroom
92
Q

Wat zijn 2 gevolgen van de ontregeling van het inflammasoom?

A
  • overproductie van actief IL-1B
  • overmatige pyroptosis (= inflammatoire celdood)
93
Q

Met behulp van welke criteria kan de diagnose familiaire mediterrane koorts (FMF) gesteld worden?

A

Tel Hashomer criteria

94
Q

Welke symptomen horen bij familiaire mediterrane koorts?

A

Koorts
Peritonitis
Pleuritis
Arthritis
Huiduitslag

95
Q

Wat is de behandeling van familiaire mediterrane koorts?

A

Colchicine 2dd 0.5 mg
Anti-IL1 therapie
Diclofenac

96
Q

Wat zijn 5 kenmerkende verschijnselen van het VEXAS syndroom?

A
  • sterk verhoogde inflammatie parameters
  • macrocytaire anemie
  • vacuolisatie in het beenmerg
  • vaak huidbetrokkenheid
  • vaak kraakbeenbetrokkenheid
97
Q

Wat is het gevolg van een defect in het proteasoom?

A

Veroorzaakt opstapeling van IL-1B
- hierdoor gaat de cel dood
- IL-1B lekt naar buiten

98
Q

2 soorten koorts bij kinderen?

A

Acute koorts
- 0-1 maand
- 1-3 maanden
- > 3 maanden
Koorts zonder focus = T > 38.0 aaneengesloten gedurende 3 weken

99
Q

Vaakst voorkomende bacteriële en virale infecties bij kinderen?

A

Bacterieel = pneumonie, pyelonefritis, sepsis en meningitis
Virale infecties = influenza, gastro-enteritis

100
Q

Wat zijn de vitale parameters & hoe worden deze door koorts beïnvloedt?

A
  • hartfrequentie = omhoog
  • ademfrequentie = omhoog
  • saturatie = omlaag
  • capillaire refill = omhoog
  • bloeddruk = heel lang normaal
101
Q

5 alarmsymptomen bij koorts?

A
  • cyanose
  • snelle ademhaling
  • slechte perifere circulatie
  • petechiën
  • ongerustheid ouder/niet-pluis gevoel arts
102
Q

Welke 3 vragen stel je bij safety netting?

A

Als ik het juist heb, wat verwacht ik dat er gebeurt?
Hoe weet ik dat ik het onjuist heb?
Wat moet ik dan doen?

103
Q

3 indicaties voor safety netting?

A
  • diagnose is onzeker, ernstige infectie in DD
  • aandoening heeft risico op complicaties
  • patiënt heeft vanwege co-morbiditeit een verhoogd risico op complicaties
104
Q

Welke adviezen geeft je bij safety netting aan ouders?

A
  • uitleg over onzekerheid diagnose
  • alarmsymptomen
  • te verwachten tijdsbeloop
  • hoe en wanneer hulp zoeken
105
Q

Wat zijn 2 infecties van de hoge luchtwegen?

A
  • laryngitis subglottica
  • epiglottis
106
Q

Wat zijn kenmerken van laryngitis subglottica? (4)

A
  • viraal
  • verkouden, blafhoest, hees, lichte koorts, licht/matig
    ziek
  • vermijd opwinding/stress
  • luchtweg niet manipuleren bij stridor
107
Q

Behandeling van laryngitis subglottica?

A
  • zuurstof
  • vernevelen adrenaline
  • dexamethason
108
Q

Kenmerken van epiglottitis? (5)

A
  • bacterieel
  • kwijlen, zachte stem, septisch ziek
  • vermijd opwinding en stress
  • luchtweg niet manipuleren
  • zittende houding
109
Q

Behandeling epiglottitis?

A
  • intubatie op OK
  • antibiotica intraveneus
110
Q

Kenmerken acute gastro-enteritis?

A
  • verwekkers met name rota- en norovirus
  • beoordeling dehydratie mbv gewichtsverlies
  • orale rehydratie met ORS
  • ernstige dehydratie zeldzaam
  • follow-up binnen 6 uur
111
Q

Een kind met koorts en verminderd bewustzijn kan zich presenteren op 3 verschillende manieren, welke?

A
  • focale afwijkingen (= asymmetrie)
    –> CT of MRI scan
  • zonder focale afwijkingen, met meningeale
    prikkeling
    –> CT scan, daarna lumbaalpunctie
  • zonder focale afwijkingen, zonder meningeale
    prikkeling
    –> MRI, EEG of toxicologie
112
Q

Wat zijn 5 tekenen van weefselinvasie

A
  • koorts
  • rillingen
  • algemeen ziek zijn
  • flank- of perineumpijn
  • acute (toename van) verwardheid/delier
113
Q

Anatomische onderverdeling van UWI’s?

A

Hoge UWI = nier of urinewegen
Lage UWI = blaas of urethra

114
Q

Wat is bacteriurie?

A

Bacteriën in de urine
- significante bacteriurie = > 10*5 kve/mL

115
Q

Wat is asymptomatische bacteriurie?

A

Significante bacteriurie zonder klachten of tekenen van infectie

116
Q

Wat zijn uropathogenen?

A

Micro-organismen die urineweginfecties kunnen veroorzaken

117
Q

Welke 4 groepen zijn te onderscheiden bij de indeling van urineweginfecties?

A
  1. Cystitis bij gezonde, niet-zwangere vrouwen (vanaf
    12 jaar)
  2. Cystitis bij patiënten vanaf 12 jaar met een
    verhoogd risico op gecompliceerd beloop
    = mannen, zwangeren, DM, minder weerstand,
    afwijkingen nieren/urinewegen, neurologische
    blaasstoornissen, verblijfskathether
  3. Patiënten vanaf 12 jaar met tekenen van
    weefselinvasie
    • onderscheid tussen mannen en vrouwen
  4. Kinderen jonger dan 12 jaar
    • onderscheid met/zonder tekenen van
      weefselinvasie
118
Q

Welke groep uropathogenen veroorzaken 95% van de urineweginfecties?

A

Enterobacteriaceae
- E. coli
- Klebsiella spp
- Proteus spp

119
Q

Welke gebeurtenis is belangrijk bij de pathogenese van urineweginfecties?

A

Residuvorming

120
Q

5 oorzaken van residuvorming van urine?

A
  • obstructie, bijv. prostaatvergroting
  • neurogene blaasfunctiestoornissen
  • te geringe mictiefrequentie
  • niet volledig ledigen van de blaas
  • zwangerschap
121
Q

Naast residuvorming nog meer predisponerende factoren, welke? (6)

A
  • postmenopauzale atrofie tractus urogenitalis
  • blaas- of nierstenen
  • verblijfskatheters
  • verminderde weerstand: DM, bestraling, gebruik
    immuunsuppressiva
  • genetische factoren: non-secretoir van antigenen
    door mucosa
  • anatomische afwijkingen
122
Q

Welke klachten komen voor bij cystitis? (6)

A
  • dysurie: pijnlijk of branderige mictie
  • pollakisurie: kleine beetjes plassen
  • toegenomen mictiefrequentie
  • hematurie
  • pijn in rug of onderbuik
  • afwezigheid/nieuw ontstane/veranderde vaginale
    afscheiding
123
Q

Presentatie van kinderen < 12 maanden met cystitis? (3)

A
  • slecht groeien
  • braken
  • koorts gedurende > 3 dagen
124
Q

Wanneer is lichamelijk onderzoek geïndiceerd bij verdenking op cystitis?

A
  • tekenen van weefselinvasie –> let op flankpijn,
    retentieblaas, peritoneale prikkeling, dehydratie en
    shock
  • vrouwen met recidiverende infecties (3x p/j)
  • mannen
  • kinderen
125
Q

2 snelle diagnostische mogelijkheden bij cystitis?

A
  • nitriettest
  • leukocyten esterase test
126
Q

Welke 3 onderdelen behoren tot de automated urinary screening? (= geautomatiseerd sediment)

A
  • celtelling
  • bacterietelling
  • kristallen door flowcytometrie
127
Q

Wat is dipslide onderzoek?

A
  • urine in potje met ager
  • direct geïncubeerd
  • indien positief = naar lab voor analyse
128
Q

4 mogelijke valkuilen bij ‘sedimentje’/dipstick?

A
  • leukocyten negatief: kleine kans UWI, aspecifiek
  • nitriet fout-negatief bij
    • bacteriën die geen nitraatreductase hebben
    • korte verblijfsduur urine in blaas
  • niet bruikbaar bij aanwezigheid urinekatheter
  • alleen positief sediment en geen klachten =
    bacteriurie
129
Q

Indicaties voor kweek + gevoeligheidsbepaling? (7)

A
  • 2x therapiefalen bij cystitis bij gezonde, niet-
    zwangere vrouwen
  • 1x therapiefalen bij cystitis bij kwetsbare ouderen
  • cystitis bij patiënt die antibiotische profylaxe
    gebruikt ivm recidiverende UWI’s
  • cystitis bij patiënt uit risicogroep
  • cystitis bij kinderen < 12 jaar
  • UWI met tekenen van weefselinvasie
  • bij aanhoudend vermoeden UWI, maar blijvend
    negatieve diagnostiek
130
Q

Waar moet je op letten bij kweek + gevoeligheidsbepaling als je urine gaat verzamelen?

A

Contaminatie met genitale flora vermijden
- midstream urine = gewassen plas
- clean catch indien niet zindelijk

131
Q

Wanneer heb je first-void urine nodig?

A

Eerste deel urinestroom nodig voor diagnostiek van urethritis WANT vaak SOA

132
Q

Wat bepaalt empirische keuze voor een antibioticum? (3 vragen)

A
  • wat is het focus van de infectie?
    • lokaal/systemisch? doelorgaan?
  • wat zijn meest voorkomende verwekkers van deze
    infectie?
  • wat is beste toedieningsweg en dosering?
    • zo mogelijk oraal: goedkoper, minder complicaties
    • ernstig ziek = intraveneus
133
Q

Wat is eerste keus empirische/antibiotische therapie bij cystitis?

A

Nitrofurantoïne
- gedurende 5 dagen
- contra-indicaties = ernstige nierinsufficiëntie en
G6PD deficiëntie
- risicogroepen = langere behandelduur
- alléén voor UWI/lokale cystitis

134
Q

Wat zijn de tweede en derde keus empirische/antibiotische therapie bij cystitis?

A

Tweede keus = fosfomycine
- één gift
- niet bij zwangeren, mannen en kinderen
Derde keus = trimthoprim
- niet bij zwangeren en kinderen

135
Q

Welke 3 bruikbare antibiotica kan je gebruiken bij een UWI met tekenen van weefselinvasie?

A

Quinolonen (ciprofloxacine)
Augmentin (amoxicilline/clavulaanzuur)
Cotrimoxazol

136
Q

Wanneer worden volwassenen verwezen naar 2de lijn? (3)

A
  • zwangeren met tekenen van weefselinvasie
  • patiënten met weefselinvasie die niet binnen 48u
    reageren op antibiotica
  • patiënten met vermoedelijke sepsis
137
Q

Wanneer worden kinderen verwezen naar de 2de lijn? (3)

A
  • koorts indien < 1 maand of tussen 1-3 maanden
    zonder focus
  • (vermoeden van) UWI en ernstig ziek en/of braken
  • niet binnen 48u verbeterend op antibiotica
138
Q

Wat is het empirisch beleid bij urosepsis?

A
  • ceftriaxon iv + eenmalig gentamicine iv
  • CAVE bekende resistentie obv oude kweekuitslagen
  • behandeling stroomlijnen obv kweekuitslagen
  • duur behandeling 10-14 dagen
  • switch naar orale behandeling als mogelijk
139
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van urethritis bij mannen?

A

SOA
- neisseria gonorrhoeae
- chlamydia trachomatis
- herpes simplex virus
- mycoplasma genitalium

140
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaak van fluor klachten bij vrouwen?

A
  • candida albicans
  • bacteriële vaginose
  • groep A streptokokken
  • SOA: chlamydia, gonorroea
141
Q

Wat is zijn de Amsel criteria, gebruikt voor klinische diagnose van bacteriële vaginose?

A
  1. Dunne homogene grijs-witte fluor
  2. Vaginale pH > 4.5
  3. Positieve amine test = vislucht als 10% KOH
    toegevoegd aan fluor
  4. Clue cells in fysiologisch zout preparaat
142
Q

Wat is de Nugent score, gebruikt voor microbiologische diagnose van bacteriële vaginose?

A

Gebaseerd op telling van soorten micro-organismen in Gram-preparaat, gekeken naar verhouding met normale vaginale flora en overgroei andere bacteriën
- 0-3 = normale vaginale flora
- 4-6 = intermediaire vaginale flora
- 7-10 = bacteriële vaginose

143
Q

Wat zijn de 4 klassieke bacteriële verwekkers van SOA?

A
  • neisseria gonorrhoeae
  • chlamydia trachomatis
  • treponema pallidum
    (- mycoplasma genitalium)
144
Q

Kenmerken van Neisseria gonorrhoeae? (4)

A
  • koloniseren de mucose
  • 2 belangrijke pathogene soorten
    • Neisseria meningitidis
    • Neisseria gonorrhoeae
  • Gram-negatieve diplokokken met kapsel
  • intracellulaire vermenigvuldiging
145
Q

Kenmerken/symptomen van genococcen infecties? (6)

A
  • urethritis, cervicitis
  • endometritis, epididymitis
  • proctitis, pharyngitis
  • opthalmia neonatorum
  • gedissimineerde infectie: koorts, polyarthritis
  • septische arthritis
146
Q

Belangrijkste diagnostiek van SOA’s?

A
  • PCR
  • evt. kweek & gevoeligheid
147
Q

Kenmerken van Traponema pallidum?

A

= verwekker lues/syfilis
- spirocheet, niet kweekbaar
- 2 treponema soorten
- T. pertenue (framboesia)
- T. carateum (pinta)
- cave serologische kruisreacties WANT verwant aan
Borrelia en Leptospira

148
Q

Kenmerken congenitale syfilis?

A
  • grote verscheidenheid aan aangeboren afwijkingen
  • volledig te voorkomen door penicilline vroeg in
    zwangerschap
149
Q

3 stadia van (congenitale) syfilis?

A
  1. Primair lokaal (3-90d) = zweer
  2. Secundair systemisch (4-10wk) = rash hele lichaam
  3. Tertiair organen/weefsels (3-15j) = interne organen
    aangedaan
150
Q

Belangrijke diagnostiek syfilis?

A
  • PCR ulcus
  • donkerveld microscopie ulcus
  • serologie
    • mbv ELISA: IgG, TPPA, TPHA
    • confirmatie mbv immunoblot
    • activiteit VDRL/RPR (= non-treponemale test)
151
Q

Kenmerken chlamydia trachomatis?

A
  • obligaat intracellulair
  • zit tussen virus en bacterie in
  • onderverdeling in 18 serovars en 3 biovars
152
Q

Wat zijn de 3 biovars waarin je chlamydia trachomatis in kan onderverdelen?

A
  • A, B, Ba en C = trachoom, bindvlies ontsteking oog
  • D-K = urogenitale infecties
  • L1, L2 en L3 = lymfogranuloma venereum
    • bijzondere vorm met ernstig beloop
    • lymfklierzwelling lies en/of anale klachten
153
Q

Complicaties chlamydia trachomatis?

A
  • ascenderende infecties: epididymitis, endometritis,
    salpingitis, PID
  • extra-uteriene graviditeit
  • infertiliteit
  • neonaten: conjunctivitis en pneumonitis
154
Q

Kenmerken mycoplasma genitalium?

A
  • tussen virus en bacterie in
  • seksueel overdraagbaar
  • geen klassieke SOA
  • urethritis bij mannen
  • testen middels PCR
  • azithromycine eerste keus, maar veel resistentie
155
Q

5 voorbeelden virale SOA?

A
  • herpes simplex virus (HSV)
  • humaan papiloma virus (HPV)
  • humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
  • hepatitis B virus (HBV)
  • hepatitis C virus (HCV)
156
Q

4 meest voorkomende SOA’s in NL?

A
  1. Chlamydia
  2. Gonorroe
  3. Syfilis
  4. HIV
157
Q

DD van moeheid? (7)

A
  • infectieus = LWI, hepatitis, TB, pfeiffer
  • metabool = diabetes, Cushing, Addison
  • hematologisch/oncologisch = anemie, metastasen
  • hart- en longziekten = hartfalen, respiratoire insuf.
  • intoxicatie = alcohol, betablokkers
  • neuromusculair = parkinson, MS, reuma
  • diversen = depressie, slaapstoornissen, stress