HC'S WEEK 4 Flashcards

1
Q

Wat zijn de begrenzingen van de fossa poplitea?

A

Proximaal - mediaal = m. semimembranosus & m.
semitendinosus
Proximaal - lateraal = m. biceps femoris
Distaal - mediaal = m. gastrocnemius, caput
mediale
Distaal - lateraal = m. gastrocnemius, caput laterale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan welke spier zit de patella vast?

A

M. quadriceps femoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke van de 2 menisci is beweegbaar met de draaiing?

A

Laterale meniscus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de belangrijkste functie van de menisci?

A

Voorkomen van de ‘schuiflade’ beweging
= onderbeen/tibia los naar voren/achteren
bewegen tov de femur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de samenhang tussen flexie en extensie met de kruisbanden van de knie?

A

Flexie = toename spanning achterste kruisband
Extensie = toename spanning voorste kruisband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werkt de schuiflade test bij laesies van de kruisbanden van de knie?

A

Voorste schuiflade + = laesie voorste kruisband
Achterste schuiflade + = laesie achterste kruisband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De pezen van welke 3 spieren vormen de pes anserinus?

A
  • m. sartorius
  • m. gracilis
  • m. semitendinosus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 2 spieren zijn ventraal van het onderbeen te vinden?

A
  • m. tibialis anterior
  • m. extensor digitorum longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 2 spieren zijn lateraal van het onderbeen te vinden?

A
  • m. fibularis/peroneus longus
  • m. fibularis/peroneus brevis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 2 spieren zijn dorsaal oppervlakkig van het onderbeen te vinden?

A
  • m. triceps surae
    • m. gastrocnemius caput laterale/mediale
    • m. soleus
  • m. plantaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 spieren zijn dorsaal diep van het onderbeen te vinden?

A
  • m. tibialis posterior
  • m. flexor digitorum longus
  • m. flexor hallucis longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pezen van de spieren in het onderbeen vormen rond de enkel 2 chiasma’s, welke?

A

Chiasma crurale
- m. flexor digitorum longus
- m. tibialis posterior
Chiasma plantare
- m. flexor digitorum longus
- m. flexor hallucis longus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het beeld bij uitval van de nervus fibularis?

A

Geen dorsaaflexie meer in enkel
= klapvoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het gevolg van uitval van de n. peroneus communis (nn. peroneus profundus/superficialis)?

A

Dorsaalflexie onmogelijk
Pronatie onmogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 4 ligamenten bevinden zich in de knie?

A
  • mediale collaterale ligament = MCL
  • laterale collaterale ligament = LCL
  • achterste kruisband
  • voorste kruisband
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaat letsel van de MCL?

A

Valgus/exorotatie trauma
- goede prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de behandeling van een MCL laesie?

A

Graad I = 0-5 mm = functioneel
Graad II = 5-10 mm = brace/BB koker
Graad III = 10-x mm = brace/BB koker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk letsel krijg je als de knie te ver in varus?

A

Nervus peroneus opgerekt/geruptureerd
= klapvoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Beschrijf aan de hand van 3 lagen de anatomie van de laterale zijde van de knie?

A

Laag 1 = tractus ileotibialis & biceps pees
Laag 2 = quadriceps retinaculum & patellofemorale ligamenten
Laag 3 = LCL, gewrichtkapsel en popliteus complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 3 structuren liggen in het mediale compartiment van de knie?

A
  • concaaf tibiaal plateau
  • aan kapsel-verankerde meniscus
  • sterk en groot mediaal collateraal ligament (MCL)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 3 structuren liggen in het laterale compartiment van de knie?

A
  • convex tibiaal plateau
  • mobiele meniscus
  • smalle, dunne en elastische ligamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een Segund fractuur?

A

Kleine, verticale avulsiefractuur (2-10 mm) van de laterale zijde van de proximale tibia bij de aanhechting van het anterolaterale ligament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 4 LO testen die te doen zijn bij de knie?

A
  • Lachman test
  • collaterale stress test (varus/valgus)
  • voorste en achterste schuiflade test
  • posterior sag test
  • rotatietesten: pivot shift & dial test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt de Lachman test?

A

Testen voorste kruisband dmv translatie tibia tov femur in een lichte flexie van 20-30 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Voor welke 2 ligamenten is de collaterale stress test bedacht?

A

Laterale en mediale collaterale ligament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

In welke positie worden de voorste en achterste schuiflade test uitgevoerd?

A

Positie onderbeen tov bovenbeen in 90 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Voor welke band wordt de posterior sag test gedaan?

A

Achterste kruisband
- tibia zakt door zwaartekracht naar beneden, dit hoort niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Anamnese en radiologie bij achterste kruisband ruptuur?

A

Anamnese = dashboard trauma, zwelling
Radiologie = tibial step off

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem 2 late gevolgen van achterste kruisband letsel?

A
  • patello-femorale artrose
  • mediale compartimentsartrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Noem kenmerken van een voorste kruisband letsel?

A
  • hoge incidentie
  • anamnese: trauma, knap, zwelling
  • onderzoek: Lachman, voorste schuiflade, pivot shift
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Noem korte en lange termijn gevolgen van voorste kruisband letsel?

A

Korte termijn = knie instabiliteit
Lange termijn = knie artrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de gevolgen van VKB insufficiëntie?

A

Verhoogde anterieure translatie van de tibia tov de femur DUS verhoogde kans op
- secundaire morbiditeit zoals artrose
- chondraal letsel
- meniscus laesies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 3 gevolgen voor de menisci bij een VKB letsel?

A
  • tijdens VKB letsel in 50% ook lateraal
    meniscusletsel
  • voorste schuiflade na VKB laesie kan leiden tot
    lengtescheuren in de mediale meniscus
  • artrose door VKB is meer gerelateerd aan
    bijkomend meniscusletsel dan aan instabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de definitie van overbelasting?

A

Een stimulus (enkele/meervoudige fysiologische, psychologische of mechanische stressoren) die is toegepast op een menselijk biologisch systeem
- mens kan biologisch systeem belasten over
verschillende tijdsperioden en met variërende
omvang (duur, frequentie & intensiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een supercompensatie?

A

Als je trainingsprikkel toepast, gaat capaciteit/ belastbaarheid tijdelijk omlaag. Hier kun je beter van worden, dit heet een supercompensatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe kan je belasting meten? 2 manieren

A
  • objectief (GPS) versus subjectief (vragenlijst)
  • intern (BPM) versus extern (afgelegde afstand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de 3 kapstok punten van sportgeneeskunde?

A
  1. Educatie
  2. Belasting management
  3. Oefentherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Beschrijf de klinische diagnose tendinopathie?

A
  1. Lokale pijn in relatie tot belasting
  2. Lokale zwelling
  3. Palpatiepijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Beschrijf de 4 stappen van peespathologie?

A
  1. Normaal
  2. Reactieve cellen in weefsel
  3. Desorganisatie peesstructuur
  4. Volledige ruptuu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Met welke test kan je een achillespeesruptuur aantonen?

A

Thomson test = knijp in beide kuiten, als peesruptuur dan beweegt de voet niet mee EN voet hangt dan stijl naar beneden ipv beetje plantairflexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wanneer hoge incidentie acute hamstringsblessures?

A
  • in periode van terugkeer naar sport
  • associatie vermoeidheid en overbelasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Beschrijf de indeling van hamstringsblessures?

A

Graad 1 = verrekking
Graad 2 = gedeeltelijke scheur
Graad 3 = volledige scheur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Aan de hand van welke feiten is de diagnose graad I/II acute hamstringsblessure te stellen?

A

Acute pijn achterzijde bovenbeen
1. Aanspanpijn hamstrings
2. Rekpijn hamstrings (bij knie extensie)
3. Drukpijn hamstrings

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de oefentherapie bij graad I/II acute hamstringsblessure?

A

Hoeksteen = opbouwend revalidatieprogramma
Relevante additionele oefeningen
- rompstabiliteit
- hamstring krachtoefeningen
- coördinatie/behendigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Aan de hand van welke feiten is de diagnose graad III acute hamstringsblessure te stellen?

A
  • forse pijn met een ‘knap’ gevoeld
  • later ook hematoom
  • kracht leveren met hamstings moeizaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Conservatieve behandeling graad III hamstringsblessure?

A
  • direct revalideren
  • minder kracht na afloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Operatieve behandeling graad III hamstringsblessure?

A
  • kracht verbetert meer
  • hogere tevredenheid tov conservatief
  • hoger complicatierisico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is MTSS?

A

= Mediaal tibiaal stress syndroom
= shin splints
= klinische diagnose
Botoverbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Beschrijf het continuüm van botblessures?

A
  1. Geen afwijkingen van het bot
  2. Bot stress reactie
  3. Bot stress fractuur
  4. Volledige fractuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

3 voorbeelden van geleidelijk ontstane overbelastingsblessures?

A
  • achilles tendinopathie
  • delayed onset muscle soreness (DOMS)
  • mediaal tibiaal stress syndroom (MTSS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

3 voorbeelden van acuut ontstane overbelastingsblessures?

A
  • peesruptuur (proximale hamstring, achillespees)
  • acute hamstringsblessure graad I-II
  • botfractuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de DD bij een chronische wond?

A
  • AVL/VVL
  • osteomyelitis
  • polyneuropathie
  • DM
  • verlaagde afweer
  • maligniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Met welke 4 aspecten is de diagnose osteomyelitis te stellen?

A
  • anamnese en LO
  • röntgenbeeld
  • MRI scan
  • lab: maar kan normaal zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de behandeling bij osteomyelitis?

A
  • afnemen diepe kweken
  • dood bot/vreemd lichaam verwijderen
  • langdurige antibiotica: 2 weken IV, 4 weken PO
  • bloedvoorziening en bedekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Uit welke 3 gewrichten bestaat het enkelgewricht?

A
  1. Bovenste spronggewricht = tibia-talus
    = articulatio talocrurale
    = plantairflexie en dorsaalflexie
  2. Onderste spronggewricht = taluls-calcaneus
    = articulatio subtalare
    = varus en valgus
  3. Articulatio midtarsale
    = pronatie en supinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

In welke 3 delen kan de voet opgedeeld worden?

A

Voorvoet = metatarsale
Middenvoet = middenvoetsbeentjes & tarsale
Achtervoet = talus & calcaneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Beschrijf de volgorde van scheuren van de ligamenten in de enkel bij een inversietrauma?

A
  1. Ligamentum talofibulare anterior
  2. Ligamentum calcanifibulare
  3. Ligamentum talofibulare posterior
    Allemaal door = luxatie laterale malleolus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke structuren lopen door de tarsale tunnel?

A
  • nervus tibialis posterior
  • arteria en vena tibialis posterior
  • pees m. tibialis posterior
  • pees m. extensor digitorum longus
  • pees m. extensor hallucis longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Noem 2 verschillen tussen de tarsale en de carpale tunnel

A
  • door de tarsale tunnel lopen ook 2 bloedvaten
  • door de tarsale tunnel lopen 3 pezen, door de
    carpale tunnel lopen 9 pezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat betekend een gecompliceerde fractuur?

A

= open botbreuk

61
Q

Wat betekend comminutief?

A

= meervoudige breuk

62
Q

Waarom zijn fracturen van het onderbeen problematisch?

A
  • ventraal en mediaal weinig/geen spiermanchet
  • kwetsbare huid voor veneuze insufficiëntie
  • vaak betrokken bij indirect/direct letsel
  • kwetsbare arteriële vaatvoorziening vd tibia
    • aanzienlijk risico mal-union/pseudo-artrose
  • compartimenten niet erg rekbaar
63
Q

Welke 4 factoren zijn van belang bij een crurisfractuur?

A
  • ongevalsmechanisme
  • mate van comminutie
  • weke delen letsel
  • dislocatie
64
Q

Beschrijf de Gustilo-Andersen classificatie voor open fracturen?

A

Type I = open # met wond < 1cm lang & schoon
Type II = open # met wond > 1cm zonder
uitgebreide weke delen schade of avulsies
Type III = open segment # met uitgebreide weke
delen schade of traumatische amputatie

65
Q

In welke 3 subcategorieën kan een Gustilo-Andersen type III fractuur worden verdeeld?

A

Type IIIa = met weke delen bedekking van de #
- geen cortex bloot aan buitenlucht = minder snel
uitdroging van het bot
Type IIIb = met perioststripping en blootligging van
het bot
Type IIIc = met arterieel vaatletsel/zenuwletsel

66
Q

Wat houdt débridement in?

A

Spanning loslaten van een weefsel door een incisie en het wordt met name gebruikt in de betekenis van het verwijderen van debris en dood weefsel

67
Q

Waar moet de behandeling van een gecompliceerd onderbeenletsel in eerste instantie naar gericht zijn?

A

Voorkomen van infectie

68
Q

5 redenen waarom kinderfracturen anders zijn dan fracturen op volwassen leeftijd?

A
  • botten zijn elastischer
  • periost is dikker, steviger en actiever = remodeling
  • kinderen hebben groeischijven = remodeling
  • fracturen consolideren sneller
  • kinderen kunnen andersoortig onderliggend lijden
    hebben
69
Q

Noem 3 typische kinderfracturen?

A
  • Torus fractuur = fractuur maar periost nog intact
  • Greenstick fractuur = cortex aan 1 kant
    onderbroken, mogelijk buiging bot
  • Bowing fractuur = incomplete fractuur, vooral
    buiging van het bot
70
Q

Noem kenmerken van remodeling van bot?

A
  • groeischijf en periost zijn verantwoordelijk
  • reageren op veranderingen in positie en
    inwerkende biomechanische krachten
  • diafysair volgens wet van Wolff
  • aan holle kant bot bijvoegen door osteoblasten
  • aan bolle kant bot weggegeten door osteoclasten
71
Q

Wat is een tijdelijke hemi-epifysiodese?

A

1 deel/kant van de groeischijf tijdelijk stilleggen zodat het bot recht kan groeien

72
Q

Hoe werkt de groeischijf?

A
  • in groeischijf zitten kraakbeencellen
  • groeihormoon & IGF-I zorgen dat kraakbeencellen
    zich constant vermenigvuldigen
  • lengte- en breedtegroei
73
Q

Noem 2 synoniemen van groeischijf?

A

Epifysair schijf
Secundaire ossificatiekern

74
Q

Noem 6 factoren die remodeling beïnvloeden?

A
  • rest-groeipotentieel van betreffende schijf
  • mate van dislocatie
  • richting van dislocatie
  • afstand tot groeischijf
  • stabiliteit
  • tijd verstreken sinds ongeval
75
Q

Wat is een antecavatie deformiteit?

A

= deformatie sagittale vlak van de epifyse

76
Q

Welke classificatie wordt gebruikt voor letsels van de groeischijf zelf?

A

Salter-Harris classificatie
Type I = recht door groeischijf
Type II = door groeischijf & metafyse
- 8% later groeistoornis
Type III = door groeischijf & epifyse
- intra-articulair, proliferatieve zone
Type IV = door groeischijf & epifyse & metafyse
- intra-articulair, proliferatieve zone
Type V = crush door axiaal trauma

77
Q

Hoe is een Salter-Harris type V letsel op een röntgenfoto te herkennen?

A

Radius te kort tov de ulna

78
Q

Wat is de behandeling bij een Salter-Harris type V letsel?

A
  • stop groei ulna
  • verkort ulna
  • vergroot radius
79
Q

Wat is belangrijk om te onthouden bij een Salter-Harris type I/II?

A

Na 7-10 dagen geen repositie meer uitvoeren
WANT dan grote kans dat de kiemlaag wordt beschadigd
Bij type III/IV juist altijd anatomische reductie uit te voeren via een operatie

80
Q

Welk beeld is pathognomonisch voor solitaire bot cyste?

A

Stukje periost dat door zwaartekracht binnen cyste beweegt

81
Q

4 opties voor enkeldistrosie?

A

Supinatie - endorotatie
Supinatie - adductie
Pronatie - exorotatie
Pronatie - abductie

82
Q

Wat is een triplane fractuur?

A

Fractuur in 3 vlakken: coronale vlak, sagittale vlak en transversale valak
Kan alleen optreden bij het sluiten van de epifysairschijf
Bijv. torsie trauma, waarbij nog niet gesloten laterale deel groeischijf eraf draait

83
Q

Wat is de definitie van osteomyelitis?

A

Een ontstekingsreactie van het gehele bot (beenmerg, periost en endost) door een infectie met een micro-organisme

84
Q

Beschrijf de pathogenese van hematogene osteomyelitis?

A
  • binnendringende micro-organismen nestelen zich
    in Haverse kanalen
  • bacteriën ontsnappen aan immuunsysteem
  • chemotaxis polymorfonucleaire leukocyten
    = stijging BSE en CRP
85
Q

Op welke 3 manieren kunnen bacteriën in het bot aan het immuunsysteem ontsnappen?

A
  • hechten aan beschadigd bot: locus minoris
    resistentiae
  • dringen binnen in de osteoblasten
  • vormen een microfilm van glycocalyx
86
Q

Beschrijf de pathofysiologie/kenmerken van osteomyelitis?

A
  • interstitieel oedeem
  • bloedvaten dichtgedrukt
  • zone van necrotisch bot
  • lichaam gaat afkapselen = abcedering
  • stimulatie primitieve mesenchymale cellen
  • vorming reactief bot voor verdere isolatie
  • subperiostale doorbraak van infectie
  • vorming subperiostaal abces
  • periost reageert met vorming nieuw bot rondom
    = involucrum, maar kan weer doorbreken
  • chronische osteomyelitis
  • sekwestervorming (= dood, overblijvend bot)
87
Q

Noem 7 risicofactoren voor hematogene osteomyelitis?

A
  • endocarditis
  • intravasculaire hulpmiddelen
  • orthopedische implantaten
  • intraveneus drugsgebruik
  • hemodialyse
  • sikkelcelziekte
  • recente operatie
88
Q

3 kenmerken van acute osteomyelitis

A
  • micro-organismen
  • infiltraten van neutrofielen
  • trombosering en stuwing bloedvaatjes
89
Q

2 kenmerken van chronische osteomyelitis

A
  • necrotisch bot (= afwezigheid osteocyten)
  • granulatie- en fibreus weefsel vervangt bot
90
Q

Beschrijf de diagnostische mogelijkheden betreft osteomyelitis?

A
  • koorts
  • verhoogd BSE, CRP, leukocytose, linksverschuiving
  • lokale pijn
  • eerste 2 weken geen radiologische afwijkingen,
    later wel
  • hotspot op skeletscintigrafie
  • later lokale infectieverschijnselen: rood, warm en
    gezwollen
  • fistulografie
  • bacteriologische kweken
91
Q

Beschrijf de radiologische afwijkingen die te zien zijn na 2 weken osteomyelitis?

A
  • holtevorming
  • periostale botvorming
  • sekwesters
  • sclerose
92
Q

Noem de verwekkers van hematogene osteomyelitis bij algemene volwassenen?

A
  • 50% = s. aureus
  • enterobacter
  • streptococcus
  • zeldzaam = b-hemolytische streptokokken, TB,
    candida, Bertonella, etc.
93
Q

Noem de verwekkers van hematogene osteomyelitis bij drugsgebruikers?

A
  • pseudomonas aeruginosa
  • serratia marcescens
  • candida albicans
94
Q

Noem de verwekkers van hematogene osteomyelitis bij immuungecompromitteerde patiënt?

A

Aspergillus spp.

95
Q

Noem de verwekkers van hematogene osteomyelitis bij ernstige letsels aan botten en weke delen?

A

Clostridium welchii
Clostridium tetani

96
Q

Noem de verwekkers van non-hematogene osteomyelitis bij volwassenen?

A
  • s. aureus > 50%
  • coagulase negatieve staphylococcen
  • aerobe gram-negatieve staven tot 30%
  • zeldzaam: TB, schimmels, corynebacterium
97
Q

Noem de verwekkers van osteomyelitis bij neonaten < 4 maanden?

A
  • s. aureus
  • groep A en B streptokokken
  • e. coli
98
Q

Noem de verwekkers van osteomyelitis bij kinderen algemeen?

A
  • s. aureus
  • s. pneumoniae
  • voor vaccinatie: h. influenzae
  • kingella kingae
  • enterobacter
99
Q

Noem de verwekkers van osteomyelitis bij kinderen tussen 4 maanden tot 4 jaar?

A
  • s. aureus
  • s. pneumoniae
  • voor vaccinatie: h. influenzae
  • kingella kingae
  • enterobacter
100
Q

Noem de verwekkers van osteomyelitis bij kinderen > 4 jaar?

A
  • s. aureus = 80%
  • groep A streptokokken
  • voor vaccinatie: h. influenze
  • kingella kingae
  • enterobacter
101
Q

Beschrijf de behandeling van osteomyelitis?

A
  • NA afname bloedkweken en evt. punctie
  • breedspectrum antibioticum hoge dosis
  • langdurige AB
  • radiologische en lab controles
  • bij abcedering of sekwesters: chirurgie
102
Q

Beschrijf de presentatie van septische artritis?

A
  • koorts
  • geïrriteerd
  • Bonnetse stand: flexie stand heup/knie
  • pijnlijk ledemaat
103
Q

Noem de 4 punten van de Kocher criteria voor septische artritis?

A
  1. Niet belasten op aangedane zijde
  2. Bezinking > 40
  3. Koorts > 38.5 graden
  4. Leukocyten > 12
104
Q

Wat is de behandeling van septische artritis?

A
  • multidisciplinair
  • chirurgische drainage
  • antibiotica 1-6 weken
    • IV tot normalisatie CRP, minimaal 4 weken
105
Q

Noem 7 complicaties van septische artritis?

A
  • gewrichtscontractuur
  • heupluxatie
  • groeistoornissen
  • beenlengteverschil
  • gewrichtsdestructie
  • verandering looppatroon
  • osteonecrose
106
Q

Noem 4 kenmerken van een meningococcen sepsis?

A
  • zeer agressief beloop
  • compartimentsyndroom
  • groeischijfletsel: groeistop & standsafwijkingen
  • noodzaak tot amputatie
107
Q

Welk ligament vormt de verbinding tussen de tibia en de fibula?

A

Syndesmose
- ligamentum tibiofibulare posterior
- ligamentum tibiofibulare anterior
Functie = stabilisatie enkelvork
Is niet hetzelfde als membrana interossea

108
Q

Uit welke 3 ligamenten bestaat het laterale bandcomplex van de enkel?

A
  • ligamentum talofibulare anterior
  • ligamentum talofibulare posterior
  • ligamentum calcaneofibulare
109
Q

Wat is de functie van het laterale bandcomplex van de enkel?

A

Geeft beperking in
- inversie
- anterieure verplaatsing
- endorotatie

110
Q

Uit welk ligament bestaat het mediale bandcomplex van de enkel?

A

Ligamentum deltoideum

111
Q

Wat is de functie van het mediale bandcomplex van de enkel?

A

Geeft beperking in
- eversie
- laterale verplaatsing van de talus
- exorotatie

112
Q

Het is belangrijk dat de enkelvork altijd … is?

A

Congruent
= gelijkvormig voor alle posities van de talus

113
Q

Wat zijn de 3 pijlers van diagnose van enkelbandletsel?

A
  • anamnese: traumamechanisme, pijn
  • LO: hematoom, instabiliteit
  • testen: voorste schuiflade test, inversie stress test
    en eversie stress test
114
Q

Beschrijf inversietrauma van de enkel?

A
  • supinatie + plantairflexie
  • laterale enkelligamenten kapot
  • gebeurt relatief makkelijk
115
Q

Beschrijf eversietrauma van de enkel?

A
  • pronatie + dorsaalflexie
  • mediale enkelligamenten kapot
116
Q

Welk ligament test je bij het uitvoeren van de voorste schuiflade test?

A

Ligamentum talofibulare anterior
- positief als 4 mm uitslag

117
Q

Welk ligament test je bij het uitvoeren van de inversie stress test/talar tilt?

A

Ligamentum calcaneofibulare
- positief als 5-10 graden uitslag

118
Q

Welk ligament test je bij het uitvoeren van de eversie stress test?

A

Ligamentum deltoideum

119
Q

Beschrijf kenmerken van de behandeling van enkelbandletsel?

A
  • afhankelijk van ernst
  • zwelling voorkomen: zwachtelen, koelen
  • oefenen binnen pijngrens
  • zware belasting vermijden
  • eventueel brace of fysiotherapie
    CAVE chronische instabiliteit
120
Q

Wat is het doel van de Ottawa Ankle Rules?

A

Beoordelen waarschijnlijkheid van fractuur tegenover bandletsel

121
Q

Bij de Ottawa Ankle Rules wordt drukpijn beoordeeld op 4 verschillende punten, welke?

A

A = drukpijn uiterste 6 cm van distale fibula
B = drukpijn uiterste 6 cm van mediale malleolus
C = drukpijn basis metatarsale 5
= aanhechting peroneus pees
D = drukpijn over os naviculare

122
Q

Wanneer is een voet onbelastbaar?

A

Als de patiënt niet in staat is om 4 stappen te zetten

123
Q

Wat zijn 3 indicaties voor het maken van een foto van het gehele onderbeen?

A
  • maisonneuve fractuur: scheur membrana
    interossea met proximale fibulafractuur
  • fractuur basis metatarsale 5
    • hoge druk bij inversie
    • indirect als tractieletsel peroneuspezen
124
Q

Beschrijf de 3 typen enkelfracturen volgens de Weber classificatie?

A

Weber A = fibula # infra-syndesmotisch
Weber B = fibula # trans-syndesmotisch
Weber C = fibula # supra-syndesmotisch

125
Q

Noem een andere classificatie voor enkelfracturen en noem hiervan kenmerken?

A

Lauge-Hansen classificatie
- relatie traumamechanisme met fractuurtype
= nauwkeuriger dan Weber
- stand voet als uitgangspositie: supinatie/pronatie
- richting inwerkende krachten talus tov tibia
- abductie, adductie en exorotatie

126
Q

Beschrijf het mechanisme van Lauge-Hansen bij supinatie-adductie trauma?

A

I. Distale fibula/laterale ligamenten
II. Mediale malleolus (stijle fractuur)
= Weber B letsel

127
Q

Beschrijf het mechanisme van Lauge-Hansen bij supinatie-exorotatie trauma?

A

I. Anterieure syndesmose
II. Fibula
III. Posterieure syndesmose/tertius
IV. Ligamentum deltoideum/mediale malleolus

128
Q

Beschrijf het mechanisme van Lauge-Hansen bij pronatie-abductie trauma?

A

I. Ligamentum deltoideum/mediale malleolus
II. Syndesmose/tertius
III. Distale fibula

129
Q

Beschrijf het mechanisme van Lauge-Hansen bij pronatie-exorotatie trauma?

A

I. Ligamentum deltoideum/mediale malleolus
II. Anterieure syndesmose/membrana interossea
III. Fibula (hoog)
IV. Posterieure syndesmose/tertius

130
Q

Wat is het doel van de behandeling van enkelfracturen?

A

Streven naar stabiliteit EN congruentie

131
Q

Noem kenmerken van de aandoening ‘fibula hemimelia’?

A

= postaxiaal reductiedefect
- korter onderbeen, soms korter bovenbeen
- laterale voetstralen kunnen ontbreken
- vaak afwezige voorste kruisband
- m. peroneus longus/brevis kunnen minder/niet
aanwezig zijn
- deficiëntie laterale femurcondyl
- vaak valgusstand knie

132
Q

Epidemiologie van fibula hemimelia?

A
  • meest voorkomende vd congenitale lange
    pijpbeen deficiënties
  • vaak gepaard met andere afwijkingen van
    ledematen
  • man:vrouw = 2:1
  • vaker unilateraal dan bilateraal
  • vaker rechts dan links
133
Q

4 mogelijke oorzaken van fibula hemimelia?

A
  • genetisch
  • vasculair
  • teratogeen
  • maternale virale infectie
134
Q

Noem 4 echoscopische kenmerken van fibula hemimelia?

A
  • hypoplasie/aplasie van fibula
  • verkorting/mal-alignment vd tibia
  • aquinovalgus stand van de voet
  • mogelijke afwezigheid deel van voet/tenen
135
Q

Noem 5 voetafwijkingen bij de geboorte?

A
  • metatarsus adductus
  • klompvoeten
  • hakvoeten
  • platvoeten
  • congenitale verticale talus (CVT)
136
Q

Noem 5 kenmerken van metatarsus adductus?

A
  • mediale deviatie voorvoet
  • 12% vd neonaten
  • positieafhankelijke deformiteit
  • 90% corrigeert spontaan bij 4 jaar oud
  • gipsredressies tussen 6-12 maanden als rigide
137
Q

Noem 4 kenmerken van klompvoeten?

A

= pes equino-varus-adductus
- structurele misvorming in voet en enkel
- 80% idiopathisch
- 20% door skeletdysplasie, congenitale
neurologische aandoening, etc.
- man:vrouw is 2:1
- 50% dubbelzijdig

138
Q

Welke 4 uiterlijke kenmerken zijn zichtbaar bij klompvoeten?

A

C = Cavus
A = Adductie van de voet
V = varus van achtervoet
E = Equinus/spits van de enkel

139
Q

Noem 4 essentiële laesies bij klompvoeten?

A
  • displacement van subtalaire complex
  • deviatie van talushals naar mediaal en plantair
  • verkorting pezen, spieren en ligamenten
  • tekort aan huid en subcutis
140
Q

Wat zijn behandelingsmogelijkheden van klompvoeten?

A
  • correctie van essentiële laesie
  • derotatie van subtalair complex
  • op lengte brengen van spieren en pezen
    OF behandeling (Ponseti) serial casting
141
Q

Behandeling pes equinus/spitsvoet?

A

Percutane achillestenotomie

142
Q

Beschrijf kenmerken van hakvoet?

A

= pes calcaneovalgus
- veel frequenter dan klompvoeten
- door intra-uteriene malpositie
- behandeling niet nodig

143
Q

Beschrijf kenmerken soepele platvoet?

A
  • > 95% geen klachten
  • soepele voetwortel en enkel
  • fysiologische pedes planovalgi
  • geen behandeling nodig
144
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van een pijnlijke platvoet?

A

Calcaneo-naviculaire coalitie

145
Q

Wat is de definitie van tarsale coalitie?

A

Fibreuze/cartilaginaire/benige verbinding tussen twee of meer botten in de achter- en middenvoet

146
Q

Beschrijf de klinische presentatie van een tarsale coalitie?

A

= ‘peroneal spastic flatfoot’ = rigide platvoet
- verminderde subtalaire beweeglijkheid
- symptomen op late kinderleeftijd/adolescentie
- pijn belastingsafhankelijk
- bij tenenstand géén varuskanteling in achtervoet

147
Q

Wat is de epidemiologie van tarsale coalitie?

A
  • 2-6%
  • meest voorkomend = calcaneo-naviculair & talo-
    calcaneair
  • autosomaal dominante overerving
  • 50% dubbelzijdig
148
Q

Wat is de pathogenese van tarsale coalitie?

A
  • pijn mogelijk door stressfractuur in coalitie
  • pijn in aangrenzende gewrichten door
    verminderde beweeglijkheid
  • eerste symptomen vanaf 10 jaar
  • vaker bij fibula aplasie, tibia aplasie, congenitaal
    verkort femur, klompvoet
149
Q

Beschrijf de kenmerken van een holvoet?

A

= pes cavus: mediale cavus + reactieve achtevoet varus
- meestal nooit aangeboren, na 5-6 jaar
- 70% relatie met neurologische pathologie
- congenitale myopathie, spierdystrofie, etc.