HC 1 introductie Flashcards

1
Q

wat is tractus digestivus

A

-Terugvloeien van maagzuur in de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken hartinfarct

A
  • Drukkende, snoerende pijn,
  • misselijkheid
  • angst
  • benauwdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken Pericarditis (=ontsteking van het hartzakje)

A
  • Koorts
  • Pijn vast aan ademhalen,
  • pijn wordt minder bij voorover zitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken Aortadissectie (=splijten wanden aorta)

A

-Scheurende pijn in de rug en tussen de schouderbladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke chromosoom heeft te maken met albinisme

A

recessief allel voor

albinisme op chromosoom 11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is homeostase

A

Het in evenwicht zijn van alle functies in het
lichaam.

Homeostase is een soort van schommeling en bestaat uit positieve en negatieve terugkoppeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat omvat homeostatische regulering meestal

A
  • RECEPTOR: gevoelig voor verandering in omgeving.
  • ontvangt een prikkel/stimulus.
  • REGISTREERT temperatuurdaling
  • BESTURINGSSYSTEEM of integratiecentrum.
  • ontvangt info van de receptor en verwerkt het.
  • GEEFT OPDRACHT voor reactie op temperatuurdaling
  • EFFECTOR: cel of orgaan.
  • REAGEERT op signalen van besturingssysteem, gaat de werking van een prikkel tegen of versterkt het
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

is een stimulus onderdeel van de regulering

A

nee, alleen receptor, besturingssysteem en effector zijn dat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beschrijf negatieve terugkoppeling

A
  • komt het meeste voor
  • automatische reactie treedt op en situatie corrigeert
  • resultaat van negatieve terugkoppeling is CORRECTIE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beschrijf positieve terugkoppeling

A
  • reactie versterkt de prikkel
  • komt minder vaak voor door overmatige reacties
  • gebeurd bij processen die SNEL moeten worden voltooid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeelden positieve terugkoppeling

A
  • bevalling
  • bloedstolling
  • virus bestrijding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorbeelden negatieve terugkoppeling

A

-warmte regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op welke 2 effectoren richt de warmteregulatiecentrum zich op

A
  • gladde spieren in wanden van bloedvaten ter hoogte van huid
  • zweetklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke spieren zorgen voor het grootste gedeelte van warmteproductie

A

de skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een aanwijzing

A

-objectieve indicatie van een ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kost passieve transport ATP

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gebruikt actieve transport ATP

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is diffusie

A
  • deeltjes verplaatsen van hoge naar lage concentratie

- diffusie in lucht en water is erg traag en belangrijk voor transport voor zeer kleine afstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

door welke 2 manieren kunnen ionen en moleculen diffunderen

A
  • verplaatsing vetgedeelte van het membraan

- via kanaaleiwit van de membraan verplaatsen

20
Q

wat is osmose

A
  • Diffusie van water door semipermeabel membraan

- water stroomt naar oplossing met hoogste concentratie opgeloste deeltjes –> concentratie water lager

21
Q

wat is de membraanpotentiaal in rust

A

*-70 mv

  • binnen de cel negatief
  • buiten de cel positief
22
Q

wat is drempelwaarde

A

-als voldoende na+ naar binnenstroomt om drempelwaarde -50 mV te halen

23
Q

wat is depolarisatie

A
  • ontstaan van een impuls.

* als drempelwaarde is bereikt gaan alle na+kanaaltjes in dat stukje cel direct open

24
Q

door wat wordt kamerwater afgevoerd

A

-kanaal van Schlemm

25
wat produceert corpus ciliaire
-kamerwater
26
hoe komt water uit corpus ciliaire
- diffusie | - osmose
27
wat voor transport is kamerwater
actief transport omdat na+ wordt vervoerd
28
beschrijf actief transport
-Transport (over de celwand) van deeltjes tegen de concentratiegradiënt in - Kost de cel energie (ATP) -water volgt de deeltjes --> osmose. (Door actief transport hogere concentratie van deeltjes buiten de cel)
29
beschrijf productie kamerwater
-Cellen transporteren actief Na+ naar de achterste oogkamer -Cl- en HCO3 volgen passief -Meer deeltjes in de achterste oogkamer dan in de cel: osmose -De afvoer gaat via het kanaal van Schlemm
30
6 niveaus van een organisme
- chemisch niveau: atomen komen samen tot moleculen - celniveau: cellen ontstaan uit moleculen - weefselniveau: weefsels bestaan uit soortgelijke cellen - orgaan niveau: verschilende weefsels maken orgaan - orgaanstelsels: meerdere organen werken samen - organisme: bv mens, paard, bloem
31
basale functies levende organisme
- reactievermogen (aanpassingsvermogen) - groei - voortplanting - beweging - stofwisseling (uitscheiding)
32
wat is ventraal
buikzijde
33
wat is craniaal of cefaal
het hoofd
34
wat is caudaal
staart
35
wat is proximaal
in richting van aanhechtingspunt
36
wat is viscerale laag
gedeelte van sereus membraan dat visceraal orgaan bekleedt
37
parietele laag
laag die binnenste oppervlak van het lichaam of compartiment bekleedt
38
waar ligt de slokdarm t.o.v. wervelkolom
VENTRAAL
39
welke doorsnede verdeeld lichaam CRANIAAL en CAUDAAL (hoofd en staart)
TRANSVERSAAL
40
welke doorsnede verdeeld lichaam in VENTRAAL en DORSAAL (bijkzijde en rugzijde)
FRONTAAL
41
welke doorsnede verdeeld lichaam in linker en rechterhelft?
SAGGITAAL | je ziet de lichaam vanaf de zijkant
42
waar ligt de navel t.ov. van de romp
VENTRAAL
43
waar ligt de schouderblad t.ov. de thorax
DORSAAL
44
waar liggen de heupen t.o.v de schouders
CAUDAAL
45
waar liggen de vingers t.o.v. de pols
DISTAAL
46
bij een sagitale doorsnede kun je mogelijk...
zowel DORSAAL als VENTRAAL zien