HC 1 en 2 Flashcards
Leg de 2 perspectieven uit van een organisatie.
Closed systems perspective: Focus is op de organisatie, weinig consideratie naar de omgeving. Het is self-contained en afgesloten van de buitenwereld. Dit is de oude visie van organisaties.
Open systems perspective: Open grens tussen organisatie en context. Organisatieontwerp beheert deze uitwisselingen over deze grens (bijvoorbeeld mensen, materialen, producten etc.) Organisaties hebben inputs en outputs.
Noem 2 redenen waarom organisaties bestaan
- Ze brengen resources samen om doelen te bereiken, om goederen / services te produceren.
- Innovaties te boosten door nieuwe goederen en services te bezorgen
Noem 7 verschillende business objectives, en leg ze uit.
- O1: Operational excellence
- O2: Nieuwe producten, services en business modellen
- O3: Klant en leverancier band
- O4: Improved decision making
- O5: Competitve advantage
- O6: Survival
- O7: Becoming responsible
Noem 6 manieren hoe IT systemen kan helpen bij organisaties
- Emerging mobile digital platform: Tegenwoordig hebben veel werknemers een tablet
- Growing business use of big data
- Growth in cloud computing: Veel informatie wordt opgeslagen in een cloud
- Internet reduces costs of operating globally
- Increases in foreign trade, outsourcing: Je kan met professionals werken uit andere landen
- Challenges and oppurtunies: Er zijn veel dreigingen (bijv. hackers etc.), en het gebruik van ICT moet ook geaccepteerd worden – sommige mensen willen bijvoorbeeld geen ICT gebruiken
Noem de 5 delen van de organisatie volgens Mintzberg, en leg ze uit
- Top management
- Middle management
- Administrative support staff
- Technical support staff
- Technical core
Noem bij elk 5 delen van de Mintzberg organisatie hun “pull”
Top management: “Pull to centralise” Meer centralisatie, zorgen dat iedereen naar de top management moet.
Middle management: “Pull to balkanise” Dat iedereen zijn eigen departement draait, en niemand anders invloed kan hebben.
Technical support staff: “Pull to standardize” Dat alles op een standard manier gebeurd. Bijvoorbeeld als iemand een eigen computer heeft, dan wordt het moeilijk omdat iedereen een ander systeem heeft. Een voorbeeld is dus zodat iedereen 1 bepaald werksysteem heeft.
Administrative support staff: “Pull to collaboratize” Dat iedereen samen gaat werken, zodat ze minder verantwoordelijkheid hebben.
Technical core: “Pull to professionalise” Dat alle procedures goed lopen, en als iets fouts gaat, dan is alles volgens de “handleiding gaat”.
Benoem de 6 delen van de “structural dimension”
- Formalisatie: De afhankelijkheid van geschreven documenten als procedures, regels, etc. etc. De technical support staff bijvoorbeeld, wilt dit natuurlijk.
- Specialisatie: De mate waarin organisationele taken zijn verdeeld in aparte banen. Dat iedereen zijn eigen taak heeft. Voorbeeld: in een universiteit heb je een onderzoeker, en een docent, maar niet allebei!
- Hierachy of authority: Wie rapporteert aan wie, en de “macht” voor elke manager.
- Centralization: De hiërarchie niveau wat beslissingen mag maken. Als een organisatie niet is gecentraliseerd, kan een medewerker (laag in de piramide) belangrijke beslissingen maken…
- Professionalism: De mate waarin er formele educatie is / trainingen voor medewerkers.
- Personnel ratios: Hoeveel organisationele medewerkers, horen bij een bepaald afdeling. Dit is de bijvoorbeeld de administratieve staff / totale medewerkers. De student / leraar ratio, hoe minder studenten per docent, hoe beter de organisationele kwaliteit is.
Benoem de 5 delen van de “contextual dimension”
- Grootte: aantal medewerkers, aantal sales etc. etc.
- Organisationele technologie: Tools en technieken om inputs naar outputs te vervormen.
- Omgeving: Alle elementen buiten de grens van de organisaties als stakeholders, concurrenten etc.
- Doelen en strategie: Het doel van de organisatie, technieken wat het onderscheidt van andere organisaties
- Cultuur: De kenmerk normen en waarden, doelen, dat alle medewerkers met elkaar delen.
Leg uit hoe de 2 dimensies van de organisatie met elkaar geassocieerd kunnen worden d.m.v. een voorbeeld.
Contextuele dimensie: Grote organisatie met een routine technologie, en een stabiele omgeving.
Dit wordt geassocieerd met een
Structurele dimensie: Goede formalisatie, specialisatie en centralisatie.
Voorbeeld: Ziekenhuis
Noem 5 veranderingen met de tijd
- Van verticale naar horizontale structuur
- Van routine taken naar bekrachte rollen
- Van formele controle naar gedeelde informatie
- Van competitief naar samenwerkend
- Van onbuigzaam, naar adaptief
Noem 4 soorten IT systemen
- Transaction processing systems: Operational staff & managers
- Business intelligence systems: Voor support
- Enterprise application: Horizontaal, dus voor iedereen.
- Collaboration and teamwork
Noem 3 soorten business intelligence systemen
- Management information systems: Voor de middel management, reports / dashboards over de firm’s momentele peformance gebaseerd op de TP’s. Ook geeft dit antwoord over routine vragen met een voor gedefinieerde procedure om deze te beantwoorden.
- Decision support systems: Voor middle-management beslissingen zonder een routine, die onverwachts komen. (bijv. wat gaan we doen omdat we nu geen sales draaien – dit wordt niet in routine gevraagd). DSS gebruikt externe informatie.
- Executive support systems: Voor de senior management die onverwachtse beslissingen moeten maken. Deze hebben evaluatie, en oordeel nodig. Ook hebben ze andere data nodig over bijv. externe gebeurtenissen (nieuwe wetten etc.)
Noem 4 enterprise applications
- Enterprise systems: Om data van verschillende organisatie functies te verzamelen, en data opslaat in één centrale data opslag.
- Supply chain management: Beheert de verbanden met suppliers / partners.
- Customer relationships management systems (CRM): Geeft informatie om alle business processen te coördineren die te maken hebben met klanten. (Dit is bijv. surveys, pop-ups)
- Knowledge management systems: Helpt processen die erg kennis intensief zijn.