H9 Staatsrecht - Par 10 t/m 20 Flashcards

1
Q

Welke organen zijn bij de centrale overheid bevoegd tot bestuurlijke activiteiten (uitvoerende macht)?

A
  1. De regering

2. Ministers individueel (begrotingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De Staten-Generaal heeft een wetgevende taak. Maar ze controleren ook de regering. Welke 4 rechten op informatie komen daarbij kijken?

A
  1. het vragenrecht
  2. het recht van interpellatie
  3. het enqueterecht
  4. het budgetrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf het vragenrecht.

A

Ieder Kamerlid mag zowel schriftelijk als mondeling vragen stellen aan een minister.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf het recht van interpellatie.

A

Dit recht geeft de initiatiefnemer de bevoegdheid om in debat te treden met een minister. Kan alleen worden uitgeoefend wanneer de meerderheid van de kamer akkoord is. Wordt afgerond met één of meerdere moties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf het enqueterecht.

A

Dit recht verschaft de meerderheid van de Eerste en Tweede Kamer de bevoegdheid een commissie in te stellen die geheel zelfstandig onderzoek mag doen naar een onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf het budgetrecht.

A

Het parlement heeft het recht om de begroting van ieder ministerie goed te keuren of af te keuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vier zaken vallen onder politieke ministeriële verantwoordelijkheid? (ontstaan uit conflicten)

A
  1. Het doen en laten van de koning
  2. Alle beleidsdaden (ook die zijn toegekend aan de koning)
  3. Ministers hebben het vertrouwen van Staten-Generaal nodig
  4. Het parlement kan niet voor 2e maal ontbonden worden vanwege hetzelfde conflict
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 grondregels gelden tussen Staten-Generaal, Kabinet en Koning en vormen daarmee de grondslag voor ons parlementaire stelsel? (regels van ongeschreven staatsrecht)

A
  1. Ministers en staatsecretarissen hebben het vertrouwen van Staten-Generaal nodig.
  2. Een minister is politiek verantwoordelijk voor alle beleidsdaden die tot zijn portefeuille behoren. Ook die uitgeoefend door de koning.
  3. Staten-Generaal kunnen niet meermaals door hetzelfde conflict ontbonden worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke 3 wijzen kan er een einde komen aan een kabinet?

A
  1. Wanneer er 4 jaar zijn verstreken en er weer verkiezingen zijn.
  2. Kabinetscrisis: Tweede Kamer zegt vertrouwen op in de ministers.
  3. Interne verdeeldheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke overheidsorganen vallen onder de Provincies? Wie kiest de organen?

A
  1. Provinciale staten (het volk)
  2. Gedeputeerde staten (PS)
  3. Commissaris van de Koning (Regering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie is de wetgevende macht binnen provincies? Op welke 2 manieren heeft deze macht de bevoegdheid verordeningen tot stand te brengen?

A

De provinciale staten.

  1. Autonomie: bevoegdheid om eigen huishouding te regelen (autonomie)
  2. Medebewind: van hogerhand krijgen PS opdracht om bepaalde zaken te regelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie is de bestuurlijke macht binnen provincies? WIe heeft daadwerkelijk het dagelijks bestuur in handen?

A

De provinciale staten. De gedeputeerde staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke overheidsorganen vallen onder Gemeenten? Wie kiest de organen?

A
  1. Gemeenteraad (het volk)
  2. College van Burgemeester en Wethouders (gemeenteraad)
  3. Burgemeester (regering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Er zijn gebieden die de overheid absoluut niet mag betreden. Hoe heten de rechten die dit regelen? Hoe heten de beperkingen op deze rechten en wie heeft hiertoe het recht?

A

Dit worden de klassieke grondrechten genoemd. Beperkingen worden clausulering genoemd en kunnen alleen worden ingezet door de regering en Staten-Generaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen de klassieke en sociale grondrechten?

A

Bij de klassieke grondrechten gaat het vooral om waar de overheid zich buiten moet houden. Bij de sociale grondrechten gaat het juist over de gebieden waar de overheid zich maximaal moet inzetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komt een verdrag tot stand? (3 stappen)

A
  1. Onderhandelingen namens de regering
  2. Toestemming Staten-Generaal
  3. Verdrag bekrachtigen/geratificeren
17
Q

Hoe heten de twee normen die voorkomen in verdragen? En wat houden ze in?

A
  1. Instructienormen: richt zich tot de overheid, schrijven voor dat de inhoud van het verdrag binnen een bepaalde termijn in een nationale wet moet worden opgenomen.
  2. Self-executing normen: richt zich tot burgers, zij kunnen dus alleen hierop beroep doen.
18
Q

Wat is het verbod op constitutionele toetsing?

A

De rechter mag een wet in formele zin niet toetsen aan de Grondwet. Dit moet de wetgever zelf doen.