H7 Moderne SL zijn altijd multicultureel Flashcards

1
Q

gedrag van mensen wordt niet alleen door fysische energie of instinct gedreven, maar vooral door betekenissen

wat is cultuur?

A

= het geheel van betekenisgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarvoor staat cultuut?

antropologische en sociologische visie

A
  • van oorsrong is cultuur een landbouwkundig en later een antropologisch begrip
  • sociologen: cultuur gaat over het immateriële
    antropologen: SL
    sociologien: immateriële begrippe, vb eetgewoonten, kunststijlen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cultuur met een grote en met een kleine c

A
  • materiële cultuur wordt indirect betrokken
  • natuurlijke noodzaak
  • het leven van de leden van de SL
  • relatieve autonomie van cultuur
  • cultural lag (Ogburn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cultural lag

A
  • (immateriële) cultuur kan achterblijven op materiële situaties
  • de kloof, de achterstand in de cultuurpatroon
  • 2 aspecten die op elkaar afgestemd waren ontwikkelen zich met een verschillende snelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 KM van cultuur

A
  1. waarden
  2. normen
  3. doeleinden
  4. verwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. waarden
A

= algemene opvattingen over wat moreel goed, juist en daarom maatschappelijk nastrevingswaardig is.

vb solidariteit, vrijheid

=> algemene principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

collectieve opvattingen

en gedifferentieerde waardeschalen

A

voortgebracht en gedragen door groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Parsons’ patroonvariabelen

A

= tracht het fundamenteel waardepatroon van SL te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Toewijzing vs verwerving

A

toewijzing: traditioneel
verwerving: modern + eigen inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diffuusheid vs specificiteit

A

specificiteit: moderne SL. Personen opdelen en apart bekijken –> niet in zn geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

particularisme vs universaliteit

A

particularisme:
modern
sociale relaties –> gepersonaliseerd vb vriendjespolitiek

universaliteit:
oorspronkelijke wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

affectiviteit vs instrumentalliteit

A

affectiviteit:
sociale relaties–> uitdrukking van gevoelens belangrijk

instrumentaliteit:
zakelijkheid in sociale relaties
–> gevoelens onder controle houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

groepsgerichtigheid vs zelfgerichtigheid

A

groepsgerichtigheid
nastreven van gedeelde belangen

zelfgerichtigheid
individuele belangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe het bestaan en betekenis van een fundamenteel waardepatroon verantwoorden?

A
  • functionalistische benadering
  • sociale ruiltheorie
  • symbolisch interactionisme
  • conflictsociologen

gedeelde overtuigingen en normen zijn het resultaat van onderlinge afspraken en niet langer van voorafgaande intemmming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. normen
A

= opvattingen over hoe men zich (niet) moet gedragen in feitelijke omstandigheden, gedragsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschillende soorten normen

A

positieve: geboden
negatieve: verboden

formeel: wetten
informeel: gewoontes

mores: soll-erwortungen
wetten: musserwortungen

17
Q
  1. doelstellingen
A

operationaliseerbaar
vb ‘gelijkheid’ –> gelijkere inkomstenverdeling

meetbaar

18
Q
  1. verwachtingen
A

= opvattingen over wat zal of kan gebeuren

19
Q

onderscheid norm en verwachtingen

A

vb schaken: normen= spelregels, verwachting= zetten van tegenspeler

20
Q

verwachtingsverwachtingen

A

= wederzijds karakter van verwachtingen

vb lln verwacht dat llk goed zijn rol vervuld en vice versa

21
Q

verschillen tussen hogen en lage cultuur

A
  • consumptie hoge cultuur is afgenomen
  • wie definieerd wat hoge cultuur is?
-waarom passen bepaalde smaken en levensstijlen bij bepaalde sociale achtergrondkenmerken
      °financiële speelruimte
       °intellactuele vaardigheden
        ° vrije tijd
        ° hoge opleiding
22
Q

dominante cultuur

A

= geeft binnen een SLverband de toon aan

23
Q

Subcultuur

vb

A

= verschilt in bepaald opzichten van de dominante cultuur, maar komt er in andere opzichten mee overeen
vb hippies

24
Q

contracultuur

vb

A

= reageert afwijzend op de dominate opvattingen

vb mensen die voor de stemrecht van vrouwen opkwamen