H5 blokken uit de sociologische blokkendoos Flashcards

1
Q

wat is SOCIAAL HANDELEN - Max Weber

A

= handelen dat zinvol betrokken is op dat van anderen

-niet handelen is ook een vorm van sociaal handelen
vb uitgestoken hand negeren

-tegenwoordig of toekomstig handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 soorten sociaal handelen -Weber

A
1. affectief sociaal handelen
   = emotioneel
   --> handelen dat niet doelgericht is en evenmin refereert 
        aan een waarde 
        vb. treurvrouwen 
1. traditioneel sociaal handelen
    = automatisch handelen 
   --> geen discussie het is altijd al zo geweest in onze cultuur 
   dus we doen gwn hetzelfde.
   vb. tafelmanieren 
  1. waarderationeel handelen
    waarde van het handelen zelf ongeacht het resultaat
    vb. samen met vrienden afspreken
  2. doelrationeel sociaal handelen
    je hebt een ander doel dat voorbij je waarde ligt
    vb. gaan sporten om anderen te ontmoeten –> netwerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is INTERACTIE ?

A

= heeft betrekking op waarneembare handelingen

  • wisselwerking tss personen
  • anticipatie: met de bedoeling om later nog interacties tot
    stand te brengen –> voorzorg
  • gemeenschappelijke interpretatie of zingeving
    vb groepswerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociogram -Moreno

A

grafische voorstelling van de sociale banden die iemand heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

5 mechanismen die de interactie ordenen -Goffman

EXAMEN!

A
  1. beleefde inattentie:
    mensen die elkaar ongewild ontmoeten
  2. front & backstage
    hoe mensen anders kunnen zijn publiek en privé
  3. afbakenen van persoonlijke ruimte (-Hall)
    4 zonen: - intieme afstand
    - persoonlijke afstand
    - sociale afstand
    - publieke afstand
  4. ongerichte VS gerichte acties
    • bewust zijn van elkaatrs aanwezichheid, maar niet tot
      directe ineracties overgaan
      vb. theater voorstelling
    • interactiepartners richten zich duidelijk tot elkaar
  5. bracketing
    = het tussen haakjes plaatsen
    vb. in een gesloten cirkel staan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is COMMUNICATIE ?

A

= het overdragen van gedachten, gevoelens, wensen enstrevingen via een boodschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pseudocommunicatie

A

vinden het niet interessant maar doen alsof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

non verbale communicatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oude vs nieuwe communicatievormen

A
  • impact van sociale media: info, fakenews,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een SOCIALE RELATIE volgen Weber?

A

= de kans dat actoren op een bepaalde wijze zinvol ten opzichte van elkaar zullen handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

primaire VS secundaire relaties

A

primair:
sociale sfeer

secundair:
actoren ontmoeten elkaar als vreemden
vb koper-verkoper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

korte VS lange relaties

A

kort:
direct en spontaan

lang:
onstaan in een context van rolpatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Homo sociologicus -Dahrendorf

A

mens bestaat uit een stel sociale rollen die hij speelt

mensen zijn de uitdrukkingsvorm van relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gemeinschaft en gesellschaft

A

de kleine groep waartoe men behoort VS de SL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een SOCIALE POSITIE ?

A

= het knooppunt van sociale relaties

positiestellen= posities zijn combineerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komen actoren op posities terecht?

A
  • TOEWIJZING: ascription
    positiebekleding op basis van ongelijke criteria in
    traditionele SL
    vb. erfelijke koningschap
  • VERWERING: achievement
    eigen inspanning in moderne SL
    vb. diploma
17
Q

wat is SOCIALE STATUS ?

A

= de waardering die elke sociale positie meekrijgt

-rangorde van hogere status posities naar lagere status
posities.

  • status/ prestige VS aanzien (persoonlijkheid)
18
Q

status (in)congruentiethesis geef een voorbeeld

A

bloodsports past niet bij rijkeluisvermaak

19
Q

SOCIALE ROL

A

= verwachting dat anderen zich op een bepaalde manier gedragen naargelang van de positie die ze bekleden

gendergebondenrollen: geen kwestie van nature maar van nurture

20
Q

Muss-Erwartungen -Dahrendorf

A

–>moeten: wetten

  • afdwingbaar
  • verbonden sanctis uitsluitend negatief
    vb. boetes, gevangenisstraf
21
Q

Soll-Erwartungen

A

–> zou moeten:
sociale santie: sociale uitsluiting
vb. ongepaste kledij op een evenement

22
Q

Kann-Erwartungen

A

–> mogelijk: zou kunnen: gewoontes

handelingen niet verplicht maar levert wel een positieve waardering op
vb. politieke partij zet extra iinspanning bij verkiezingscampagne

23
Q

ROLCONFLICTEN

A

= tegenstrijdige verwachtingen die met elkaar worden geconfronteerd en die op een of andere wijze afdwingbaar zijn via sociale sancties

24
Q

interne rolconflict

A

conflicten tss verschillende rollen die bij eenzelfde positie horen

25
Q

externe rolconflict

A

conflict tss verschillende rollen vanuit een verschillende positie

26
Q

ROLATTRIBUTEN

A

= uiterllijke tekenen ter herkenning van een positiebekleder of voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen vervullen
–> non-verbale communicatiemiddel

vb uniformen