h6 Flashcards

1
Q

dekzand

A

afzetting van zand door de wind in de laatste ijstijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gletsjer

A

enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

keileem

A

grondmorene bestaande uit een mengsel van keien, grind, zand en leem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

landijs

A

laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

keileemkop

A

door het landijs opgeperste heuvel van keileem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

löss

A

afzetting van fijne deeltjes door de wind in de laatste ijstijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

pleistoceen

A

geologisch tijdvak vanaf 2,5 miljoen jaar tot 12000 jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

puinwaaier

A

waaiervormige afzetting die zich vormt als dde stroomsnelheid van een rivier sterk vermindert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

regiem

A

schommelingen in de waterafvoer van een rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stuwwal

A

door landijs opgedrukte heuvel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tongbekken

A

door het landijs uitgediept rivierdal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vlechtende rivier

A

snelstromende rivier met veel ondiepe waterlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

albedo-effect

A

het effect dat zonlicht weerkaatst op het aardoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

diepte-erosie

A

uitschurende werking van een rivier, waardoor zich een v-dal vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geologische tijdschaal

A

de indeling van de geschiedenis van de aarde in geologische perioden en tijdvakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

glaciale landschapsvorm

A

vorm in het landschap die is ontstaan door landijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

grondmorene

A

sediment dat onder het ijs ligt en dat achterblijft als de gletsjer smelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ijstijd

A

koude periode waarin de gemiddelde temperatuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

interglaciaal

A

warmere periode tussen twee ijstijden in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

natuurlijk broeikaseffect

A

het vasthouden van zonnewarmte door de dampkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

puinwaaier

A

waaiervormige afzetting die zich vormt als de stroomsnelheid van een rivier sterk vermindert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verhang

A

het verval per kilometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

versterkt broeikaseffect

A

de versterking van het natuurlijke broeikaseffect door de toename van Co2 in de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

basisveen

A

veen dat aan de basis ligt van de holocene afzettingen in nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

grondwaterpijl

A

bovenkant van het grondwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hollandveen

A

veen dat is ontstaan door verlanding van open water en moerassen. het ligt in delen van west-nederland aan de oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

holoceen

A

geologisch tijdvak vanaf 12000 jaar geleden tot nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoogveen

A

veen dat tijdens het ontstaan helemaal afhankelijk is van regenwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

jonge duinen

A

duinen die vanaf ongeveer het jaar 800 n.Chr zijn gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

jonge zeeklei

A

zeeklei die is afgezet in gebieden die sinds ongeveer het jaar 500 v.chr door de zee zijn overstroomd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

laagveen

A

veen dat onder water is gevormd, onafhankelijk van regenwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

oude duinen

A

duinen die vanaf ongeveer 6000 jaar geleden tot ongeveer het jaar 800 zijn gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

relatieve zeespiegelstijging

A

de combinatie van de absolute zeespiegelstijging en het effect van de bodemdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

strandwal

A

zandbank die door de branding is opgeworpen en boven zeeniveau ligt

33
Q

zeegat

A

toegang tot de open zee vanuit een rivier, zeearm of binnenzee

33
Q

verlanding

A

het dichtgroeien van open water door veenontwikkeling in ondiep water

34
Q

aanslibbingskust

A

kust waarbij de afzetting van materiaal overheerst

35
Q

duin

A

een door de wind opgeworpen heuvel van zand

36
Q

grondwaterpijl

A

bovenkant van het grondwater

37
Q

strandwal

A

zandbank die door de branding is opgeworpen en boven zeeniveau ligt

38
Q

waterkringloop (kort en lang)

A

de voortdurende verplaatsing van water terug naar zee.
kort= van zee naar zee
lang= van zee naar land naar zee

39
Q

droogmakerij

A

meren, plassen en delen van de zee die zijn drooggelegd

40
Q

getij

A

de dagelijkse beweging van opkomend (vloed)water en afgaand water (eb)

41
Q

inklinking

A

het inzakken van een klei- of veenbodem door ontwatering

42
Q

jonge zeeklei

A

zeeklei die is afgezet in gebieden die sinds ongeveer het jaar 500 v.Chr door de zee zijn overstroomt

43
Q

kwelder

A

een begroeid stuk land dat direct aan de zee grenst en alleen bij hoge vloed overstroomt

44
Q

kwelderwerken

A

menselijke ingrepen in kwelders om landaangroei te stimuleren

45
Q

oude zeeklei

A

afzettingen van klei in het waddengebied achter de oude duinen

46
Q

polder

A

gebied waar de waterstand kunstmatig wordt beheerd

47
Q

regressie

A

periode waarin de invloed van de zee afneemt

48
Q

transgressie

A

periode waarin de invloed van de zee toeneemt

48
Q

veenontginning

A

ontgonnen veenlandschap met een strokenverkaveling

48
Q

sedimentatie

A

afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs

49
Q

veen

A

grondsoort die bestaat uit vergane plantenresten

50
Q

slib

A

afzetting op de bodem van in water aanwezige vaste deeltjes

51
Q

terp

A

kunstmatige heuvel die door de bewoners zelf is opgeworpen met grond en afval

52
Q

veenoxidatie

A

het verteren van plantenresten door de aanwezigheid van zuurstof in ontwaterd veen

53
Q

verkaveling

A

de manier waarop land in stukken is verdeeld

53
Q

zeekleipolder

A

polder die is ontstaan door het bedijken van een kwelder

54
Q

esdorp

A

dorp met bij elkaar liggende akkers op de grens van hoog en laag

54
Q

biodiversiteit

A

variatie aan levensvormen in de natuur

55
Q

bio-industrie

A

andere naam voor intensieve veeteelt.

56
Q

gemengd bedrijf

A

landbouwbedrijf met akkerbouw en veeteelt

57
Q

graft

A

evenwijdig aan de hoogtelijnen gelegen steile rand of ‘knik’ begroeid met bomen en struiken om bodemerosie tegen te gaan.

58
Q

hoogtelijn

A

lijn op een kaart die punten met dezelfde hoogteligging met elkaar verbindt

58
Q

grondsoort

A

het losse materiaal aan de oppervlakte van de aardkorst

59
Q

heuvelland

A

gebied met een hoogteligging tussen 200 en 500 meter

60
Q

insnijding

A

het dieper worden van een dal door de uitschurende werking van een beek of rivier

61
Q

intensieve veeteelt

A

veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te halen

62
Q

landschap

A

alles wat je ziet als je vanuit een bepaald punt naar een gebied kijkt

63
Q

middelgebergte

A

gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1500 meter hoog zijn

64
Q

opheffing

A

het langzaam omhoogkomen van gebieden door endogene krachten

65
Q

vermesting

A

het verrijken van de bodem met voedingsstoffen

66
Q

zand

A

grondsoort met een grove korrelgrootte

67
Q

bodem

A

de voor de plantengroei belangrijkste bovenste laag van de aardkorst

68
Q

bodemerosie

A

het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag door water of wind

69
Q

bodemprofiel

A

verticale doorsnede van de bodem die de horizonten laat zien

70
Q

grondsoort

A

het losse materiaal aan de oppervlakte van de aardkorst

71
Q

hoogtelijn

A

lijn op een kaart die punten met dezelfde hoogteligging met elkaar verbindt.

71
Q

schaalvergroting

A

Productie in steeds grotere eenheden om op die manier de productiekosten te verlagen en de opbrengsten te verhogen.

72
Q

intensivering

A

de productie per hectare of per dier vergroten met machines, kunstmest, bestrijdingsmiddelen en beter zaaigoed.

73
Q

klei

A

grondsoort met een fijne korrelgrootte

74
Q

specialiseren

A

de keuze voor het verbouwen van één gewas of het behouden van één diersoort