begrippen h6 Flashcards

1
Q

biobrandstof

A

brandstof die is gemaakt uit biomassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

biomassa

A

organische materialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dampkring

A

de lucht om ons heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

duurzame energiebron

A

energiebron die bij het gebruik ervan nooit opraakt en het broeikaseffect niet versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

energiebesparing

A

minder (fossiele) energie gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

energiebron

A

iets dat energie oplevert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

energie transitie

A

overgang van het gebruik van fossiele energiebronnen naar duurzame energiebronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fossiele brandstof

A

brandstof die in miljoenen jaren gevormd is uit resten van afgestorven planten, bomen en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fotosynthese

A

water en koolstofdioxide omzetten in glucose en zuurstof door planten en bomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

klimaatverandering

A

verandering in klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hydro-elektriciteit

A

duurzame energie, waarbij elektriciteit wordt gemaakt uit de kracht van water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

versterkt broeikaseffect

A

de versterking van de natuurlijke broeikaseffect door toename van co2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

broeikaseffect

A

het vasthouden van zonnewarmte door de dampkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

windenergie

A

duurzame opwekking van elektriciteit met zonnepanelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koolstofdioxide/co2

A

broeikasgas dat warmte vasthoudt op de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geothermische energie

A

duurzame energie uit de natuurlijke hitte in het binnenste van de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

koolstofkringloop

A

het uitwisselen van koolstofdioxide op aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ontbossing

A

het kappen van bossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

schaal van beaufort

A

schaal om de kracht van de wind aan te duiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bodemdaling

A

daling van de bodem door ontwatering en delfstofwinning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

delfstof

A

grond- en brandstof die je uit de aarde haalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dijkring

A

een gebied dat wordt beschermt door de primaire waterkeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

dijkverbetering

A

het verhogen en versterken van dijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

evacueren

A

een gebied verlaten omdat het er niet meer veilig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gletsjer

A

enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

grondsoort

A

het losse materiaal aan de oppervlakte van de aardkorst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ijstijd

A

koude perioden waarin zich op het ijs uitgestrekte ijskappen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

klimaatadaptatie

A

aanpassing aan de klimaatverandering om de gevolgen ervan te verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ontpolderen

A

gebieden die eerst binnendijks lagen komen door het verleggen van dijken buitendijks te staan

27
Q

landijs

A

laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst

28
Q

overstromingsrisico

A

kans op een overstroming en gevolgen daarvan

29
Q

polder

A

gebied waar de waterstand kunstmatig word beheerd

30
Q

primaire waterkering

A

waterkering die bescherming biedt tegen hoogwater en grote rivieren

31
Q

relatieve zeespiegelstijging

A

de combinatie van het absolute zeespiegelstijging en het effect van de bodemdaling

32
Q

zandsuppletie

A

toevoeging van grote hoeveelheden zand langs de kust, waardoor de kust zich richting de zee kan uitbreiden

33
Q

stormvloedkering

A

beweegbare waterkering in rivieren en zeearmen

34
Q

veen

A

grondresten die bestaan uit vergane plantenresten

35
Q

zeespiegel

A

de gemiddelde hoogte van zeewater

35
Q

waterschap

A

organisatie die zorgt voor waterveiligheid, waterzuivering en genoeg zoet water.

36
Q

debiet

A

de hoeveelheid water er door een rivier stroomt per seconde in m3

37
Q

aanslibbingskust

A

kust waarbij afzetting van materiaal overheerst

37
Q

interglaciaal

A

warmere periode tussen 2 ijstijden in

38
Q

klimaatbestendige inrichting

A

inrichting die wateroverlast, droogte en hitte verminderd

38
Q

stroomgebied

A

het gebied dat afwatert op de hoofdrivier van het stroomstelsel

39
Q

delta

A

gebied vlak voor de monding, waar de rivier zich vertakt in veel rivierlopen

39
Q

ruimte voor de rivieren

A

maatregelen om de veiligheid te verbeteren in het riviergebied

40
Q

nevengeul

A

extra afvoerkanaal in een rivier dat wordt gebruikt bij hoogwater

41
Q

stedelijk warmte eiland

A

in steden is de temperatuur door de bebouwing hoger dan op het platteland

42
Q

uitwaard

A

het gebied tussen de winterdijk en de rivierbedding

43
Q

verdamping

A

de overgang van vloeibaar naar gas

44
Q

vergroening

A

meer groen in de woonomgeving

45
Q

verstening

A

toename van bebouwde oppervlak en de infrastructuur

46
Q

verzilting

A

het zout worden van de bodem en/of water

47
Q

waterberging

A

tijdelijke opslag van water bij storm op zee en extreme waterafvoer bij rivieren

48
Q

winterdijk

A

dijk die bij hoogwater in een rivier het water tegenhoudt

49
Q

gletsjerrivierr

A

rivier die afhankelijk is van een gletsjer

49
Q

zomerdijk

A

lage dijk in de uitwaard die water tegen houdt bij een kleine verhoging van de waterstand

49
Q

regenrivier

A

rivier die afhankelijk is van rivierwater

50
Q

gemengde rivier

A

rivier die bestaat uit regenwater en gletsjerwater

50
Q

vertragingstijd

A

tijd die verstrijkt tussen het tijdstip dat de neerslag ergens in het stroomgebied valt en het moment dat de waterpeil stroomafwaarts in de rivier gaat stijgen

51
Q

regiem

A

schommelinigen in de waterafvoer van een rivier in de loop van een jaar

52
Q

verval

A

hoogteverschil tussen 2 plaattsen aan een rivier

53
Q

waterkringloop

A

de voortdurende verplaatsing van water over de aarde

54
Q

compactie

A

het in elkaar drukken van de bodemlaag door op elkaar drukkende lagen

54
Q

grondwater

A

water dat in de grond is weggezakt

54
Q

aardbeving

A

schokkende of trillende beweging van een gedeelte van de aardkorst door de werking van exogene krachten

55
Q

grondwaterpeil

A

bovenkant van het grondwater

56
Q

veenoxidatie

A

het verteren van plantenresten in het veen, omdat ze niet meer onder water zitten en er zuurstof bij kan komen

57
Q

bodem

A

de voor planten belangrijkste bovenste laag van de aardkorst

58
Q

grondstof

A

ruw materiaal dat bewerkt moet worden om een product te maken

59
Q

waterscheiding

A

grens tussen 2 stroomgebieden