H54. Biodiversity and communities Flashcards

1
Q

Wat houdt een gemeenschapsstructuur in?

A

Een groep van populaties van verschillende soorten die dicht genoeg bij elkaar leven voor mogelijke wisselwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het verschil uit tussen interspecifieke en intraspecifieke interacties en noem bij beiden een voorbeeld.

A

Interspecifieke interacties zijn interacties tussen individuen van verschillende soorten (predatie). Intraspecifieke interacties zijn interacties tussen individuen van dezelfde soort (voortplanting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er wanneer er competitieve exclusie optreedt?

A

Het uitsluiten van een soort door een andere soort als gevolg van onderlinge concurrentie om dezelfde bestaansmiddelen.
-> als twee soorten dezelfde ecologische vereisten hebben, d.w.z. dezelfde niche bezetten, kunnen ze niet duurzaam naast elkaar blijven voortbestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ecologische niche en wat is het verschil met een habitat?

A

De ecologische niche geeft de specifieke biotische en abiotische middelen die een organisme gebruikt/nodig heeft binnen zijn omgeving.
Een habitat omvat alle mogelijke plaatsen waar een bepaald organisme voorkomt. Op deze plekken voldoen zowel biotische als abiotische factoren aan de minimale levensvoorwaarden van betreffend organisme.
-> Habitat is dus een plaats waar een organisme kan overleven
-> Nice zijn de benodigde middelen die een organisme nodig heeft om te overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt hulpbronverdeling in?

A

Hulpbronverdeling is het verschil in niches waardoor vergelijkbare soorten samen kunnen leven in een gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen een fundamentele en een gerealiseerde niche?

A

De fundamentele niche geeft de niche aan die potentieel door een soort bezet zou kunnen worden.
De gerealiseerde niche geeft het deel van de fundamentele niche aan dat daadwerkelijke door een soort bezet wordt.
Deze twee verschillen van elkaar door competitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kun je kenmerkverdringing koppelen aan sympatrische en allopatrische soortvorming?

A

Kenmerkverdringing is de neiging van kenmerken om meer afwijkend te zijn bij sympatrische populaties (geografisch overlappend) van twee vergelijkbare soorten dan bij allopatrische populaties (geografisch gescheiden) van dezelfde twee soorten.
allopatrische populaties van een vergelijkbare soort hoeven geen competitie te vertonen en kunnen dus dezelfde bronnen gebruiken. Terwijl sympatische populaties van vergelijkbare soorten wel competitie moeten aangaan en daardoor andere bronnen gaan gebruiken en zich lichamelijk aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is symbiose?

A

het langdurig samenleven van twee of meer organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving voor ten minste een van de organismen gunstig, of zelfs noodzakelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vormen van exploitatie zijn er?

A
  • predatie (+/-)
  • Herbivoor (+/-)
  • parasitisme (+/-)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vormen van defensieve adapties kunnen bij dieren voorkomen?

A
  • Mechanische defensie (stekelvarken)
  • Chemische defensie (stinkdier, octopus)
  • Aposematische kleuring (waarschuwingskleuren)
  • Cryptische kleuring (camouflage)
  • Mimicry van Bates (een ongevaarlijke soort bootst een gevaarlijke soort na)
  • Mimicry van Müller (twee onsmakelijke soorten bootsen elkaar na)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen endoparasitisme en ectoparasitisme? Van beide een voorbeeld

A

Bij endoparasitisme bevindt de parasiet zich in het lichaam van de gastheer, bijvoorbeeld een lintworm bij een hond.
Bij ectoparasitisme voedt een parasiet zich op het externe oppervlak van de gastheer, zoals een teek bij mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen commensalisme en mutualisme?

A

Bij mutualisme hebben beide individuen voordeel bij de interspecifieke interactie (+/+).
Bij commensalsime heeft een individu voordeel bij de interspecifieke interactie terwijl de ander er geen voordeel en geen nadeel bij heeft (+/0).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de soortendiversiteit in en uit welke 2 componenten bestaat dit?

A

Soortendiversiteit van een gemeenschap is de verscheidenheid van verschillende soorten organismen die samen de gemeenschap vormen.
Dit bestaat uit twee componenten:
-soortenrijkdom: het aantal verschillende soorten in de gemeenschap
-relatieve aanwezigheid: Het aandeel dat elke soort heeft in het totale aantal individuen in de gemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Shannon diversiteits-index

A

H = - (pA ln pA + pB ln pB + pC ln pC + …enz….)
H: Shannon diversiteits-index
A, B, C…: soorten in de gemeenschap
p: relatieve aanwezigheid van de soort
ln: natuurlijk logaritme
Hoe hoger H hoe groter de diversiteit van de gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is biomassa?

A

Het totale gewicht van alle organismen in een habitat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke trofische niveaus zijn er (over het algemeen)?

A
  • producenten of autotrofen (‘zelf voedenden’), vooral algen en landplanten.
  • primaire consumenten, herbivoren zoals runderen, en plantenparasieten zoals maretak en bremraap (heterotroof).
  • secundaire consumenten: carnivoren, zoals parasieten en roofdieren (heterotroof).
  • tertiaire consumenten: carnivoren: bijvoorbeeld roofdieren (heterotroof).
  • reducenten, bijvoorbeeld bacteriën en schimmels (heterotroof).
17
Q

Wat houdt de energiehypothese in?

A

Deze theorie gaat er vanuit dat de hoeveelheid soorten afhangt van de hoeveelheid energie die in het gebied voorhanden is. Dus hoe meer biomassa er geproduceerd wordt, hoe groter het soortenaantal.

18
Q

De functie van hoeksteensoorten toelichten

A

Een hoeksteensoort is een soort die een onevenredig groot effect heeft op zijn natuurlijke omgeving in verhouding tot zijn overvloed.
Ze spelen een cruciale rol bij het behouden van de structuur van een ecologische gemeenschap , beïnvloeden vele andere organismen in een ecosysteem en helpen bij het bepalen van de soorten en aantallen van verschillende andere soorten in de gemeenschap.
Zonder deze soorten zou het ecosysteem dramatisch anders zijn of helemaal niet meer bestaan

19
Q

Wat is een ecosysteemingenieur?

A

een soort die het milieu waarin deze voorkomt in sterke mate kan veranderen, en daarmee de ecologische relaties, de biodiversiteit en de abiotische situatie. (bijv. bever)

20
Q

Wat is het bottom-up model?

A

Bij een bottum-up model hebben lagere trofische niveaus invloed op de hogere niveaus.
*weinig nutriënten -> minder planten -> minder herbivoren -> minder predatoren
N->V->H->P

21
Q

Wat is het top-down model?

A

Bij een top-down model beïnvloeden predatoren de aantallen in de gemeenschap.
predatoren limiteren herbivoren -> herbivoren limiteren planten -> planten limiteren nutriënten
N

22
Q

Wat houdt de tussenliggendeverstoringshypothese in?

A

Deze hypothese geeft aan dat gemiddelde niveaus van verstoring zorgen voor een een grotere soorten diversiteit dan hoge of lage niveaus van verstoring

23
Q

Wat houdt ecologische successie in?

A

Successie is een ecologisch proces waarbij een merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen een habitat plaatsvindt. Levensgemeenschappen volgen elkaar dan in een bepaalde volgorde op. Als er wordt uitgegaan van een kaal gebied, zonder planten, begint de successie met een aantal pioniersoorten, waarna, naarmate de successie vordert, het systeem complexer wordt.

24
Q

Wat is een pioniersoort?

A

Een pioniersoort is een soort die een meestal leeg of bijna leeg gebied koloniseert waar het niet eerder voorkwam. Een pioniersoort kan een plant of dier zijn, maar ook bijvoorbeeld een bacterie, alg of korstmos. De vestiging van pioniersoorten is meestal de eerste stap in ecologische successie.

25
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?

A

primaire successie: er wordt uitgegaan van een compleet nieuwe leefomgeving (zoals een stuk drooggevallen land), waarbij nog geen bodemvorming heeft plaatsgevonden en dus nog geen humuslaag aanwezig is.
secundaire successie waarbij een bestaand habitat dusdanig verstoord wordt (zoals door een bosbrand), dat de successie opnieuw plaatsvindt. De bodem is nog niet verdwenen en heeft hier wel een humuslaag

26
Q

Wat is evapotranspiratie?

A

Evapotranspiratie is in de waterkringloop de som van evaporatie, het verdampen van water op het oppervlak en uit de bodem, en transpiratie, de verdamping van water uit de vegetatie. Evapotranspiratie is daarmee de totale flux (stroom) water richting de atmosfeer.

27
Q

Wat is een soort-gebied curve?

A

De soort-oppervlakte curve beschrijft de relatie tussen de oppervlakte van een habitat, of van een deel van een habitat, en het aantal soorten dat in dat gebied wordt aangetroffen. Grotere gebieden hebben de neiging grotere aantallen soorten te bevatten

28
Q

Wat zijn (zoönotische) pathogenen?

A

Een pathogeen is een biologische ziekteverwekker. Ze kunnen verscheidene ziektes veroorzaken en zijn in te delen in vier soorten: bacteriën, virussen, schimmels en parasieten.
Een zoönotische pathogeen wordt overgedragen van dieren op mensen. Door gelijk contact met het besmette dier of door een vector (parasiet zoals teek, luis of mug)