H44 uitscheiding Flashcards

1
Q

Wat is osmose?

A

Het proces op basis van discussie waarbij water door een semi-permeabele wand van een lage concentratie naar een hoge stroomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een hypotone, isotone en hypertone oplossing?

A

Vanaf milieu buiten cel gekeken
Hyper= Hogere osmotische waarde dan in de cel
Dierlijk –> verschrompelt (water verlaat cel)
Plantaardig –> plasmolyse (water verlaat cel en cel laat los van celwand)

Iso=Gelijke osmotische waarde
Netto evenveel planaataardige en dierlijke cellen in als uit

Hypo= Lagere osmotische waarde dan in de cel
Dierlijk –> lysis (water gaat cel in en cel knapt)
Plantaardig –> Cel neemt water op, maar kan op een gegeven moment niet meer water opnemen want er ontstaat tegendruk door de celwand (turgor)

Osmose: water van lage naar hoge conc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een osmoconfromer?

A

De osmolariteit is bij dat dier hetzelfde als het omringde zeewater (externe milieu).
Er is dan ook geen tedens om water naar binnen te krijgen of te verliezen.
Veel mariene dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een osmoregulator?

A

Dieren die hun osmolariteit regelen.In een hypotone omgeving (zoetwater) moet het dier zelf water zien kwijt te raken en in een hypertone omgeving moet een dier water opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent stenohalien?

A

Verdraagt slechts kleine veranderingen van het zoutgehalte (osmolariteit) in het externe milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent euryhalien?

A

Verdraagt grotere veranderingen van het zoutgehalte (externe milieu)

(zeepokken, mossel, zalm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe vind osmoregulatie bij de zoutwatervis plaats?

A

De zoutwatervis heeft ongeveer dezelfde concentratie als het zoute water.
(Vis en andere dieren hebben dezelfde osmolariteit als zout water)

Verlies van water door osmose wordt gecompenseerd door het drinken van zeewater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe vind osmoregulatie bij de zoetwatervis plaats?

A

(Vis en andere dieren hebben dezelfde osmolariteit als zout water)

Osmolariteit= aantal opgeloste deeltjes (des te hoger de osmolariteit –> des te hoger het aantal zouten erin

Doordat de weefselvloeistof van zoetwatervissen een hogere osmolariteit heeft dan het omringde zoetwater hebben ze een probleem met wateropname.
Oplossing: heel veel water uitscheiden, anders blaast hij op als een ballon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoezo zijn migrerende vissen dus zo bijzonder?

A

Doordat kwa fysiologie de zoetwatervis dus wat heel anders is dan de zoutwatervis. Zij ondergaan drastische veranderingen wat betreft hun osmoregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitdroging is een groot gevaar voor landdieren. Hoe wordt waterverlies beperkt?

A
  • Exoskelet (insecten)
  • Schelp (landslakken)
  • Huid met keratine (gewervelden)
  • Nachtelijke leefwijze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent anhydrobiose?

A

= ‘‘Leven zonder water’’

Dit is een overlevingsstrategie van organismen waarvan de habitat opdroogt. Ze verliezen vrijwel al hun water. De stofwisseling valt stil en daarmee al hun levensfuncties. De uitgedroogde organismen komen in een soort slaaptoestand terecht. Ze kunnen zo tientallen jaren overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvan is bij de meeste dieren osmoregulatie en metabolische afvalverwijdering afhankelijk van?

A

Van transportepitheelcellen, die gespecialiseerd zijn in gecontroleerde hoeveelheden in specifieke richting verplaatsen.
Transportepitheel is meestal gerangschikt in buisvormige netwerken met grote oppervlakten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 manieren om van stikstof af te komen?

A

Door het produceren van:

  1. Ammoniak (bijv vissen)
  2. Ureum (bijv. mensen)
  3. Urinezuur (bijv. reptielen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van ammoniak produceren (vb. vissen)?

A
  • Zeer giftig –> hoe blijven vissen dan leven? Doordat het een waterige omgeving is waardoor het verdunt en je het af kan voeren
  • Kost veel water
  • Bij waterdieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van ureum produceren (vb. mensen)?

A
  • Niet zo giftig
  • Kost minder water
  • Kost energie –> je verpakt stikstof in een wat groter molecuul wat energie kost
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van urinezuur produceren (vb. reptielen)?

A
  • Weinig toxisch
  • Lost niet op in water (‘‘is een soort poeder’’)
  • Kost veel energie –> je verpakt stikstof in een groot molecuul wat energie kost
17
Q

Waarom gaan vissen in een aquarium niet dood als ammoniak giftig is?

A

Doordat bacteriën het omzetten in nitraat (licht giftig)

18
Q

Wat zijn verschillende factoren bij verwijdering N2?

A
  • Landschildpadden (droge milieu’s) vormen urinezuur
  • Amfibie ei in water: ureum en ammoniak diffunderen uit het ei
  • Reptiel ei op land: vorming urinezuur voorkom vergisting embryo
  • Endotherme dieren: produceren meer N2 dan ectotherme dieren
  • Predatoren produceren meet stikstof dan herbivoren
19
Q

Het osmoregulatie probleem is tegengesteld van zoutwater- en zoetwatervissen (zie in samenvat plaatje met pijlen), hoe komt dit?

A

De lichaamsvloeistof van zoetwatervissen is hypersonisch ten opzichte van het omringde zoetwater (zoetwatervis heeft meer osmolariteit dan water). Hierdoor stroomt er verhoudingsgewijs relatief veel water naar binnen de vis in.

20
Q

Wat zijn de 4 principes van uitscheiding?

A
  1. Filtratie:
    Door hydrostatische druk verlaten water en opgeloste stoffen het bloed; cellen en grotere moleculen blijven achter
  2. Reabsorptie:
    Heropname van waardevolle stoffen (glucose, bepaalde zouten, vitaminen, hormonen en aminozuren)
  3. Secretie:
    Overtollige en giftige stoffen worden afgegeven aan de urine
  4. Excretie: urine verlaat het lichaam
21
Q

Wat zijn verschillende uitscheidingssystemen?

A
  1. Protonefridia: platwormen, larven van weekdieren en lancetvisjes
  2. Metanefridia: meest gelede wormen
  3. Buisjes van Malpighi: terrestrische geleedpotigen
  4. Nieren: gewervelden en sommige andere chordata
22
Q

Wat zijn protonefridia (platwormen)?

A

Vlambolletjes met trilhaartjes die de vloeistof aanzuigen en het in een netwerk van buizen brengen met openingen naar buiten.

23
Q

Wat zijn metanefridia (ringwormen)?

A
  • Zitten er een paar peer segment
  • Filtratie door haarvaten
  • Interne opening naar coeloom (lichaamsholte)

Aanzuiging van de coeloomvloeistof met behulp van trilhaartjes rondom nephrostom. Reabsorptie van waardevolle stoffen naar bloedvaten. Blaad dient voor opslag voordat het afval naar buiten gaat (nephrifiopore)

24
Q

Wat zijn buisjes van Malpighi (insect)?

A
  • Buisjes die blind in hemolymfe eindigen
  • Geen filtratie maar secretie door transportepitheel
  • Water volgt door osmose
  • Vloeistof komt terecht in darmkanaal en ten slotte in rectum, hier kan de reabsorptie plaats vinden van waardevolle stoffen. H2O volgt door osmose
25
Q

Wat is het verschil tussen de corticale en juxtamedullaire nefron?

A

De corticale gaat niet diep de medulla in, terwijl de juxtamedullaire nefron een langere lus van Henle heeft die dier in de inwendige medulla uitsteekt. Dit zorgt voor hyper osmotische urine (zoutrijke urine)

de juxtamedullaire nefron wordt gevonden bij dieren die water willen vasthouden als woestijndieren.
Langere lus –> meer water uit de vloeistof die urine moet worden en meer terug het lichaam in.

Niermerg= medulla
Nierschors= cortex
26
Q

Wat zijn de 3 delen waar de nieren uit bestaan?

A
  • Nierschors; buitenste laag. Nierschors= cortex
  • Niermerg; middelste laag. Niermerg= medulla
  • Nierbekken; binnenste laag
27
Q

Wat is de basiseenheid van een nier? En waar bestaat die uit?

A

Een nefron

Die bestaat uit:
1. De glomerulus: filtratie door bloeddruk, alles wordt doorgelaten maar geen grote moleculen
2 1e gekronkelde buis
3. De lus van henle
4. 2e gekronkelde bios
5. Verzamelbuis mond uit in nierbekken

De glomerulus (netwerk van fijne capillairen) en het kapsel van bouwman vormen het lichaampje van Malphighi. De glomerulus perst de voorurine in het kapsel van bouwman.

28
Q

Wat vormt het lichaampje van Malphigi?

A

De glomerulus (netwerk van fijne capillairen) en het kapsel van bouwman vormen het lichaampje van Malphighi. De glomerulus perst de voorurine in het kapsel van bouwman.

29
Q

Welke bloedvaten zitten bij de nefron?

A

1) aftakking van de nierslagader (aanvoerend bloedvat)
afferent –> aanvoerend
2. Haarvaten van de glomerulus
3) aanvoerend bloedvat is een slagader
4) haarvaten rond gekronkelde buis
5)vasa recta: haarvaten rond de lus van henle
6) aftakking nierader (afvoerend bloedvat)
efferent –> afvoerend

30
Q

Wat gebeurt er in de proximale tubes (gekronkelde buis)?

A

Resorptie waardevolle stoffen: HCO3, NACL, H2O, Nutriënten en k+. Daarna van weefselvloeistof naar haarvaten

Uitscheiding van H+, NH3 (samen wordt dit NH4+) en gifstoffen

  • In 1e gekronkelde buis geen verandering van osmolariteit
31
Q

Wat gebeurt er in de afdalende tak van de lus van henle?

A
  • Resorptie van water via aquaporinen. Het epitheel is niet doorlaatbaar voor zouten
  • Weefselconc. is hyperosmotisch ten opzichte van filtraat. Toenemende concentratie filtraat
  • In afdalende tak van Lis van Henle: neemt de osmolariteit toe door waterafgifte
32
Q

Wat gebeurt er in de opstijgende tak van de lus van henle?

A

Resorptie van zouten (NACL) door ionkanalen. In dunne deel diffusie. In dikke deel actief.

Epitheel is nier doorlaatbaar voor water. Concentratie filtraat neemt af.

Opstijgende tak lis van henle: osmolariteit weefselvocht hoog door diffusie NACL

De concentratiegradiënt in de weefselvloeistof wordt in stand gehouden door een tegenstroomprincipe.

33
Q

Wat gebeurt er in de distel tumulus (2e gekronkelde buis)?

A
  • Resorptie van zouten (NACL), water (H2O) EN hco3
  • Uitscheiding K+ EN h+

In 2e gekronkelde buis is filtraat hypo-osmotisch

34
Q

Welke 2 mogelijkheden zijn er in de verzamelbuis en hoe wordt dit gedaan?

A
  1. Water vasthouden
    - Aquaporines open
    - Ionkanalen gesloten
    - Binnenste medulla permeabel voor ureum
    - Urine is hyperosmotisch

2 Water lozen

  • Aquaporines dicht
  • Ionkanalen open
35
Q

Wat gebeurt er in de verzamelbuis?

A

De concentratie noemt toe door de osmose van water
Ureum verhoogt de concentratie van het binnenste merg
Ureum wordt weer opgenomen door de opstijgende tak van de Lis van Henle

36
Q

Noem een aantal aanpassingen van de volgende gewervelden:

  • Zeevissen
  • Zoetwatervissen
  • Reptielen
  • Zoogdieren
A

Zeevissen

  • Weinig nefronen en klein
  • Geen gekronkelde buis
  • Geen of kleine glomerulus

Zoetwatervissen
- Veel nefronen (moeten veel water uitscheiden)

Reptielen
- Lis van Henle is niet zo lang als bij zoogdieren, maar vormen urinezuur (geen waterverlies)

Zoogdieren

  • Woestijndieren: lange lus van henle
  • Waterdieren; korte lus van Henle
37
Q

Welke hormonen hebben met de nieren te maken, en wat doen ze?

A

1) ADH
Door onvoldoende water/ zweten wordt het gestimuleerd door een hogere osmotische waarde van het bloed.
ADH –> er wordt water geresorbeerd (meer aquaporinen)

2)RAAS
Reageert op verlies van water en zouten (bijvoorbeeld door bloedverlies of diarree).
RAAS zorgt dat de osmolariteit niet veranderd door de reabsorptie van water en NA+ te verhogen.

3) ANP
Wordt afgegeven wanner rekensensoren in de atriumwand van het hart een hogere bloeddruk wordt detecteren.
Zorgt ervoor dat minder NACL wordt teruggeresorbeerd. Verhoogt dus de natriumuitscheiding. Het bloedvolume neemt af.