H40: Lichaam dier Flashcards

1
Q

Wat is anatomie?

A

De studie van de biologische vorm van een organisme

; bestuderen van de vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is fysiologie?

A

De studie van biologische functies van een organisme

; Bestuderen van functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de overeenkomst tussen anatomie en fysiologie?

A

Vorm (anatomie) en functie (fysiologie) hebben veel met elkaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom verschillen dieren in vorm terwijl ze dezelfde omstandigheden moeten overleven?

A

Dit komt door natuurlijke selectie en adaptieve evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvan is de mogelijkheid om bepaalde functies uit te voeren van afhankelijk?

A

Grootte en vorm van een dier en de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent evolutionaire convergentie?

A

Dit laat de aanpassing zien van verschillende soort, aan dezelfde uitdaging die de omgeving stelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat beperkt de mogelijkheid van de grootte en vorm van een dier?

A

Natuurkundige wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar heeft de grootte en vorm van een dier direct effect op?

A

Het transport van energie en materiaal met zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe lossen complexer opgebouwde dieren het uitwisselen van stoffen op. (Deze dieren hebben een kleiner lichaamsoppervlakte en een grotere inhoud)

A

Door het bezitten van complexer opgevouwen interne oppervlakten voor de uitwisseling van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een weefsel?

A

Een groep cellen met dezelfde vorm en functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen gespecialiseerde cellen, weefsel, organen en orgaansystemen in dieren

A

Veel dieren zijn opgebouwd uit gespecialiseerde cellen, georganiseerd in weefsels met verschillende functies. Weefsels vormen organen welke op hun beurt orgaansystemen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke verschillende orgaansystemen zijn er? en waar bestaan die uit?

A
  • Spijsverteringstelsel
  • Urinairestelsel
  • Huidlaag
  • Beenderstelsel
  • Spierstelsel
  • Zenuwstelsel
  • Hormoonstelsel
  • Bloedvatenstelsel
  • Lymfestelsel
  • Ademhalingsstelsel
  • voortplantingsstelsel

(zie de foto in samenvat voor functies en hoofdonderdelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 4 verschillende type weefsels zijn er?

A
  • Epitheel-/dekweefsel
  • Bindweefsel
  • Spierweefsel
  • Zenuwweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van epitheel weefsel/ dekweefsel? En welke verschillende vormen zijn ervan?

A

Het is geladen (polair; vgm voor uitwisseling stoffen) en is goed voor bescherming

  • Palveisepitheel bijv. longblaasjes, mond en anus
  • Kubisch epitheel bijv. klieren en nieren
  • Cilindrisch epitheel bijv. darmen
  • Overgangsepitheel bijv. urineleiders en urinebuis
  • Trilhaarepitheel bijv. baarmoeder, eileiders, bronchiën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van bindweefsel? En welke verschillende vormen zijn ervan?

A

Functie: het is sterk en flexibel en het is een verbinding

  • Beenweefsel
  • Vetweefsel
  • Bloed
  • Kraakbeenweefsel
  • Ander bindweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van spierweefsel? En welke verschillende vormen zijn ervan?

A

Functie: beweging

  • Skeletspierweefsel
  • Glad spierweefsel
  • Hartspierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van zenuwweefsel? En welke verschillende vormen zijn ervan?

A

Functie: informatievoorziening

  • Neuronen (cellichaam, dendriet, axon)
  • Glia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 2 systemen heb je voor coördinatie en controle? En wat is het verschil?

A

2 systemen: Hormonale (endocriene) stelsel en het zenuwstelsel

Verschil:
Het hormoonstelsel heeft effect op het complete lichaam:
- Groei
- Ontwikkeling
- Voortplanting
- Stofwisseling
- Vertering

Het zenuwstelsel heeft alleen effect op snelle reacties:
- Reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een regulator?

A

Een organisme dat interne controle mechanismen gebruikt om fluctuaties van buiten te matigen
(vb. reptiel temperatuur)
(doen mensen met een temperatuur)

Zonnebaar is een conformer (temperatuur) en regulator (zoutconcentratie) tegelijkertijd

20
Q

Wat is een conformer?

A

Een organisme dat toestaat om interne condities met de omgeving te laten variëren
(schildpad gaat mee met de temperatuur van de omgeving)

Zonnebaar is een conformer (temperatuur) en regulator (zoutconcentratie) tegelijkertijd

21
Q

Wat betekent homeostase?

A

De behoud van interne balans

22
Q

Hoe wordt intern evenwicht van het systeem bereikt?

A

Door negatieve feedback

Bijv. bij mensen wordt dit gebruikt bij de lichaamstemperatuur, PH bloed en de glucose concentratie constant te houden

23
Q

Wat doet negatieve feedback?

A

Negatieve feedback heeft de neiging om de uitkomst (output) van een proces te verminderen; dit speelt een grote rol bij de homeostase van dieren

24
Q

Wat doet positieve feedback

A

Positieve feedback heeft de neiging om de uitkomst (output) van een proces te verhogen

25
Q

Waar hebben we bij homeostase mee te maken?

A
  • ingestelde waarde (set point)
  • Prikkel (stimulus)
  • Ontvanger ‘‘waarnemer’’ (sensor)
  • Reactie (response)

De ingestelde waarde kan veranderen al naar gelang de omstandigheden

26
Q

Waardoor kan homeostase veranderen? En wat houdt dat begrip in?

A

Door acclimatiseren.

Bij acclimatiseren is er sprake van fysiologische individuele aanpassingen aan veranderingen in de (externe) omgeving.

27
Q

Wat is thermoregulatie?

A

Een proces waardoor dieren de interne temperatuur binnen aanvaardbare grenzen houden (homeostase)

Volgensmij vindt het plaats door:

  • Isolatie
  • Aanpassing circulatie
  • Verdamping
  • Gedrag
  • Aanpassing metabolisme
28
Q

Hoezo moet je een dier niet koud- of warmbloedig noemen?

A

Omdat het geen goede termen zijn.

Koudbloedige dieren hebben geen koud bloed en warmbloedige geen warm bloed.

29
Q

Wat zijn endotherme dieren?

A

Dit zijn dieren die warmte produceren door hun metabolisme

30
Q

Wat zijn ectotherme dieren?

A

Dit zijn dieren die warmte krijgen van externe bronnen

31
Q

Wat betekent het begrip poikilotherm?

A

Dat de lichaamstemperatuur varieert

vaak zijn dit ectotherme dieren maar ook endotherme dieren, vb. vleermuizen

32
Q

Wat betekent het begrip homeotherm?

A

Dat de lichaamstemperatuur relatief constant is

(Je verwacht dit vooral bij endotherme dieren maar ectotherme dieren kunnen in omstandigheden leven waarbij de lichaamstemperatuur relatief constant blijft (in water))

33
Q

Waar zorgt het tegenstroomprincipe voor

A

Dat dieren geen energie verliezen.

Gebruiken zowel ectotherme als endotherme dieren

34
Q

Wat betekent thermogenese?

A

Warmteproductie van het lichaam door het cellulaire metabolisme te verhogen (rillen of bewegen)

35
Q

Wat is de primaire functie van bruin vetweefsel?

A

Het voortbrengen van lichaamswarmte door de verbranding van vetzuren en glucose

36
Q

Waardoor wordt thermoregulatie bij zoogdieren gecontroleerd?

A

Door de hypothalamus.
Deze zorgt voor het mechanismen betreffende warmte verhogen of verlagen.

(Koorts is het resultaat van het veranderen van de normaalwaarde van de biologische thermostaat.)

37
Q

Wat is gedragskoorts?

A

Dit is wanneer ectotherme dieren warme omstandigheden opzoeken bij een infectie

38
Q

Wat is bio-energetica?

A

Dit gaat over de energiestroom en transformatie in een dier.

Hoeveel voedsel heeft een dier nodig? Dit heeft verband met grootte, activiteit en omgeving van een dier

39
Q

Wat is de stofwisselingssnelheid?

A

De hoeveelheid energie die een dier gebruikt in een bepaalde tijd/

Dit is bijvoorbeeld te meten door de hoeveelheid verbruikte zuurstof of geproduceerde koolstofdioxide te meten.

40
Q

Wat is het basaalmetabolisme?

A

De stofwisselingssnelheid die nodig is om een minimale hoeveelheid te leveren die noodzakelijk is voor basale levensprocessen (ademen, groei, herstel weefsel, spijsvertering).

Het basaalmetabolisme hangt af van lichaamsgewicht, leeftijd en geslacht

41
Q

Onder welke voorwaarden wordt het basaalmetabolisme bij endotherme dieren gemeten?

A
  • Geen groei
  • Bij rust (geen stress)
  • Lege maag
  • Comfortabele temperatuur
42
Q

Hoezo wordt het basaalmetabolisme bij ectotherme dieren bij een bepaalde temperatuur gemeten en wordt het aangegeven als de standaardstofwisseling?

A

Omdat de lichaamstemperatuur fluctueert met de omgevingstemperatuur.

Ectotherme dieren verbruiken veel minder energie dan endotherme dieren.

43
Q

Wat is de relatie tussen BMR (basaalmetabolisme) en lichaamsgrootte?

A

De te groter/ zwaarder –> des te meer energie/ meer stofwisseling

44
Q

Wat is de relatie tussen BMR per kilogram lichaamsgewicht/ lichaamsgrootte

A

Grote endotherme dieren hebben minder voedsel per kg gewicht nodig dan kleinere dieren.

(Lichaam groter –> Lichaamsoppervlak wordt kleiner. Door minder oppervlakte wordt minder warmte verloren. Minder oppervlak –> minder eten nodig)

45
Q

Wat betekent torpor en welke 2 vormen heb je ervan?

A

Torpor is een fysiologische staat (bij kleine zoogdieren en vogels) met weinig activiteit en waar het metabolisme omlaag gaat. Hierdoor zijn dieren in staat om energie te sparen en tegelijkertijd ongunstige omstandigheden te vermijden.

2 vormen:

  • Hibernatie (winterslaap) en
  • Estivatie (zomerslaap)
46
Q

Wat betekent torpor en welke 2 vormen heb je ervan?

A

Torpor is een fysiologische staat (bij kleine zoogdieren en vogels) met weinig activiteit en waar het metabolisme omlaag gaat. Hierdoor zijn dieren in staat om energie te sparen en tegelijkertijd ongunstige omstandigheden te vermijden.

2 vormen:

  • Hibernatie (winterslaap) en
  • Estivatie (zomerslaap)
47
Q

Hoezo gaan kleine zoogdieren en vogels in torpor?

A

Die verliezen meer warmte door een groter lichaamsoppervlak in verhouding met inhoud