h4 4v water Flashcards

1
Q

wat gebeurt in de bovenloop van een rivier

A

veel erosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat gebeurt er in de middenloop van een rivier

A

vooral transport van sediment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er in de benedenloop van een rivier

A

vooral sedimentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe ziet het lengte profiel van een rivier eruit

A

hoe de rivier loopt, van de bovenloop naar de middenloop naar de benedenloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een meander

A

een bocht in een rivier, deze zijn vooral in de middenloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de soorten rivieren

A

gemengde rivier, regenrivier, smeltwater rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een gemengde rivier + voorbeeld

A

een rivier die bestaat uit smeltwater en neerslag bijv. de Rijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een regen rivier + voorbeeld

A

een rivier die bestaat uit neerslag bijv. de Maas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een smeltwater rivier

A

een rivier die alleen bestaat uit smeltwater, deze komen nauwelijks in het echt voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het verval

A

het verschil in hoogte tussen 2 punten van een rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het verhang

A

het verval per km in de eenheid m/ km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het stroomstelsel

A

een rivier en alle zijtakken die daarbij horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het stroomgebied

A

het gebied dat afwaterd op de rivier (de neerslag die hier valt komt in deze rivier terecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de waterscheiding

A

de grens tussen stroomgebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het debiet

A

het water m³ /s op een bepaald punt door een rivier stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar is het debiet het hoogst

A

in de benedenloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het regiem

A

de schommelingen van het debiet van een
rivier tijdens een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe omschrijf je de verschillen in watertoevoer in debiet en regiem

A

het debiet wordt groter of kleiner
het regiem wordt regelmatiger of onregelmatiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de vertragingstijd

A

hoe lang het duurt tot de neerslag in de rivier terechtkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

is een lange of korte vertragingstijd beter

A

een lange vertragingstijd, want anders heb je kans op piekafvoer; in eens heel veel water. Door verstedelijking is er een kortere vertragingstijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn belangrijke delen in de dwarsdoorsnede van een rivier

A

de uiterwaarden (land tussen zomer en winterdijk)
het buitendijksegebied (het gebied tussen de dijken)
zomerbed (waar de rivier stroom in de zomer)
kribbe (dwarsdam in rivier -> houd de rivier diep en beschermt de oever)

22
Q

wat is ruimte voor de rivier

A

een organisatie die de dijken wil versterken sinds 1995

23
Q

wat zijn regelingen van ruimte voor de rivier

A

dijken verzwaren waar nodig
dijken versterken
rivier ruimte geven

24
Q

wat is belangrijk in het RvR programma

A

dat mensen veilig blijven, maar ook dat scheepvaart, recreatie en natuur beschermt blijft

25
Q

wat zijn de redenen voor overstromingen vanuit zee

A

springvloed, harde (zuid-westen) wind en zeespiegel stijging

26
Q

wat is de harde kust

A

dijken en dammen, vooral wat gemaakt is door mensen

27
Q

wat is de zachte kust

A

duinen en strand, natuurlijk gevormt

28
Q

wat is de BKL

A

de basiskustlijn, de grens tussen land en zee die we vast willen houden

29
Q

hoe heten trechtervormige mondingen waar, door getijde, zee in en uit stroomt

A

een estuarium

30
Q

wat zijn de vormen vaan zeespiegelstijging

A

absoluut: t.o.v. het oude zeeniveau
relatief: t.o.v. het land

31
Q

waardoor verandert de relatieve zeespiegelstijging

A

de “normale” zeespiegelstijging, door klimaat
het land zakt

32
Q

waardoor zakt het land

A

door gas/olie winning
zetting (turf droogt uit)
isolatie (de kust wordt zwaarder)
oxidatie van veen (veen verbrandt door de buitenlucht)

33
Q

wat is het wip-wap effect

A

er was ooit een ijslaag op scandinavie, daardoor zakte de kust, die veert nu langzaam weer omhoog en de andere helft van europa zakt

34
Q

wat zijn de verschillende vormen van suppletie

A

vooroeversuppletie: zand in het water voor de kust leggen
strandsuppletie: zand direct op de kust leggen

35
Q

wat is bolwerkingvorming

A

als een harde kust tussen twee zachte kusten in ligt, de zachte kust loopt uit in zee, dus je hebt maar 1 stuk sterke kust

36
Q

wat is verzilting

A

zout water dringt steeds dieper het land in, omdat er minder grondwater is door droogte

37
Q

wat is adaptief watermanagement

A

het watermanagement aanppassen aan de omstandigheden

38
Q

wat is de drietrapsstrategie

A

een manier om rivieren te behouden met de watertoets
1. vasthouden
2. bergen
3. afvoeren

39
Q

waardoor verandert het neerslag regiem

A

door klimaat verandering valt er meer neerslag en onregelmatiger

40
Q

wat zijn de verschillende extreme tijden

A

doodtij, wanneer het tij erg laag staat en springtij, wanneer het heel hoog staat

41
Q

wat zijn de 3 kustzones in nederland

A

de Waddenzeekust
de Noord- en Zuid-Hollandse kust
de Zeeuwse kust

42
Q

wat is een kwel

A

water uit een rivier dat via bodem water in een nabij binnendijks gebied omhoog komt

43
Q

hoe komt het zand op het strand

A

het stroomt eerst via zeestroming naar de kust, dan met golfwerking op het strand, dan met de wind op de duinen geslagen

44
Q

wat zijn de 5 beslissingen in het deltaprogramma

A

waterveiligheid
zoet water (geen tekorten)
ruimtelijke adaptie (bouwen denkende aan water)
Rijn-Maasdelta (dichtbij dorpen veilig houden)
Ijsselmeergebied

45
Q

wat is het doel van kribben

A

om het stroombed diep genoeg te houden en erosie in de buitenbochten tegen te gaan

46
Q

wat kun je doen aan het dwarsprofiel om een rivier meer ruimte te geven

A

de kribben verlagen
zomerbed verdiepen
een natuurlijke oever
zomerkade weghalen (verandert in uiterwaard)
nevengeulen (extra rij water naast rivier)
dijk versterking

47
Q

op welk schaal niveau worden rivieren bekeken

A

fluviaal schaalniveau

48
Q

wat is de zandmotor

A

het schiereiland van zand bij Kijkduin (2 km) wat door zeestroming zand langs de rest van de kust gaat verspreiden

49
Q

wat is een slufter

A

een plek waar zee het land in kan stromen bij hoog water

50
Q

wat is veenoxidatie / inklinking

A

het grondwater verdampt uit het veen en de veenbodem zakt langzaam

51
Q

wat gebeurt er tijdens vedroging

A

er komt een onbekend water een gebied binnen, hierdoor neemt de biodiversiteit af