h3 4v ZAmerika Flashcards

1
Q

wat zijn de dingen die een mental map maken

A

perceptie (hoe je iets ziet op basis van kennis) en stereotypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat maakt een geografisch beeld

A

liggings kenmerken: absoluut (geographisch) en relatief (ten opzichte van andere gebieden)
natuurlijke kenmerken: bergen enzo
menselijke kenmerken: politiek
relatie met andere gebieden: migratie en handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een subductie zone

A

bergen die zijn ontstaan door plaat tektoniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe is de andes ontstaan?

A

de oceanische plaat gaat onder een continentale plaat -> daar ontstaat een trog (diep punt)
de o-plaat versmelt en word magma
magma gaat door de c-plaat omhoog -> wordt graniet in het steen en andesiet boven de grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen een steile en vlakke subductie zone?

A

er is geen andesiet bij een vlak gebied bij allebei zijn er aardbevingen
(omdat de plaat niet diep genoeg de grond in gaat om te smelten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een voorlandbekken

A

een laagte die ontstaat door een “duikende” plaat die het land weg trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe ontstaan ertsen en fossielen

A

in het voorlandbekke komt sediment, hier zitten ertsen en fossielen tussen
de ertsen komen alleen omhoog bij vulkanisme, fossielen zijn er altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

in welke fase van het demografisch transitiemodel zit ZA

A

fase 3 en sommige landen fase 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het demografisch transitiemodel

A

——— \
\ \
\ \
——- ——————-
1 2 3 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de stedelijke ontwikkeling in ZA op dit moment

A

er was veel ruraal-urbane migratie, maar nu is er ook urbaan-urbane migratie vanwege bevolkingsdruk in megasteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de draagkracht van een gebied

A

de hoeveelheid mensen dat er kan wonen zonder dat er blijvende schade aan de natuur is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat heeft de koloniale geschiedenis the makemn met het centrum-periferie model

A

de kolonie (periferie) produceerde gewassen voor het moederland (centrum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke klimaten komen het meeste voor in ZA

A

tropsiche regenwoud en savanne klimaat (A-klimaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar is de loefzijde van het andes gebergte?

A

aan de oostkust (dus NIET bij het water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de klimaten van ZA

A

Noord is warm en nat, en in de winter erg droog (ITCZ)
aan de loefzijde van het andes is het ook nat (amazone)
in het zuiden is het geamtigder koeler en een groter groeiseizoen
verder zuid is er steppe en woestijn
in Zuid is er veel regen en storm

dit keert om met El Niño

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het gevolg van het verschil in welvaart en welzijn in ZA

A

er is sociale polarisatie (ongelijkheid), en raciale ongelijkheid: afstammelingen van slaven zijn veel armer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe zijn latifundia’s e haciënda’s ontstaan?

A

de Spaanse veroveraars maakte grote boederijbedrijven om handelsgewassen te maken, deze zijn later uit gegroeid tot l&h’s

18
Q

waar worden food crops verbouwd?

A

op minifundia’s, voedselgewassen worden vooral gebruikt voor de lokale markt

19
Q

wat is ruimtelijke segregatie

A

arm en rijk wonen in verschillende gebieden

20
Q

wat zijn informal cities

A

sloppenwijken aan de rand van een stad (meestal met miljoenen mensen)

21
Q

wat zorgt voor corruptie in ZA

A

clientelisme: eliten helpe neen persoon of groep mensen in ruil voor stemmen

22
Q

waar heeft de koloniale geschiedenis voor gezordg

A

het centrum-periferie model

23
Q

wat is het nadeel van het centrum-periferie model voor de periferie

A

ze hebben een negatieve handelsbalans: betalen meer voor import dan ze verdienen met export

24
Q

wat zijn oplossingen voor een negatieve handelsbalans

A

importsubstitutie: je gaat een product zelf maken ipv importeren
exportvalorasitie: je voegt waarde toe aan je export (bijv van hout een stoel maken)

25
Q

wat zijn voordelen van importsubstitutie en exportvalorasitie

A

er is meer werkgelegenheid en meer geld

26
Q

wat is een nadeel van importsubstitutie

A

je kunt niet alles maken en de kwaliteit is minder

27
Q

wat is de oplosiing als importsubstitutie niet altijd werkt

A

exporgeorienteerde industrie: je specialiseert in een product zodat je niet alles zelf hoeft te maken

28
Q

wat is en duale arbeidsmarkt

A

als er zowel traditionele als moderne producten zijn

29
Q

wat is fragmentarische modernisering?

A

delen van een maatschappij zijn al ontwikkeld en andere niet (bijvoorbeeld steden wel, maar land niet)

30
Q

waar zorgt de ontwikkeling van landbouw-> industrie -> diensten voor?

A

de-agrarisatie en tertiarisering

31
Q

wat is het vliegende ganzen model

A

een bedrijfstak verschuift steeds verder naar de gebieden waar de osmtandigheden het gunstigst zijn (bijv door loonskosten)

32
Q

wat zorgt voor good governance

A

hoe veel een overheid kijkt naar alle mensen in een land, en hoe transparant de overheid is

33
Q

wat zorgt voor een betere economie

A
  1. een goede infrastructuur
  2. een good governance
  3. goed onderwijs
  4. exportvalorisatie
34
Q

wat zijn de Zuid-Amerikaanse samenwerkingen van landen

A

de UNASUR en de MERCOSUR

35
Q

wat is landgrabbing

A

wanneer buitenlandse stukken land kopen voor bedrijven, hierbij is de lokale bevolking niet bij betrokken

36
Q

wat zijn de verschillende regeringsvormene

A

oligarchie
populistische regeringen
dictaturen
neoliberalisme
bottom-up democratisering

37
Q

wat is oligarchie

A

de macht bij een klein groepje mensen

38
Q

wat is een populistische regering

A

mensen laten het land samen werken

39
Q

wat is een dictatuur

A

de macht is bij 1 persoon

40
Q

wat is neoliberalisme

A

de overheid bezuinigde en meer vrijhandel

41
Q

wat is bottom-up democratie

A

de burgers mogen zich meer boemoien, daardoor is er meer scoiale paricipatie