5v hs2 2.9-2.12 Flashcards

1
Q

wat zorgt voor een grote bevolkingsdichtheid

A

vroeger door beschikbaar voedsel en goed klimaat, tegenwoordig meer door rijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het verschil tussen voedsel en handelsgewassen

A

voedselgewassen zijn gewassen die worden opgegeten en verbouwd in hetzelfde land
handeslgewassen worden geteeld voor de handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is geglobaliseerde landbouw

A

er wordt mondiaal gehandeld en geïnvesteerd in voedselproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de twee soorten honger

A

kwantitatieve honger en kwalitatieve honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is kwantitatieve honger

A

mensen eten te weinig calorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is kwalitatieve honger

A

mensen hebben een te eenzijdig dieet en krijgen geen vitamen binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de gevolgen van ondervoeding

A

hersenschade, kleinere mensen en zwakker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waardoor is voedselvoorziening moeilijk

A

de relatieve afstand is soms heel groot, waardor voedsel moeilijk getransporteerd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn comparatieve voordelen

A

voordelen die optreden wanneer een land 1 bepaald product goedkoper kan produceren dan andere producten die het kan produceren
(NL exporteert aardapelen naar landen die dat zelf ook kunnen maken, omdat NL ze goedkoper maakt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe worden comperatieve voordelen vergroot

A

met landbouwsubsidies, zodat de productie kost daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn nadelen van exportlandbouw

A
  1. millieuproblemen
  2. er is minder grond voor voedsellandbouw
  3. de efficiente landbouw is goedkoper dan lokale landbouw en kleine boeren hebben daardoor minder inkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn technologishce ontwikkelingen in de voedselproductie

A

de groene revolutie en genetische modificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het verschil tussen groene revolutie en genetische modificatie

A
  • met de groene revolutie ontstaan nieuwe soorten door veredeling van gewassen, met als gevolg hogere inkomst
  • met genetische modificatie wordt het DNA kunstmatig verandert voor de beste eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn nadelen aan technologische oplossingen in de landbouw

A
  • kleine boeren moeten vaak geld lenen om intensieve landbouw te kunnen ondernemen
    – hierdoor ontstaat sociale ongelijkheid
    – schulden kunnen hoog oplopen door leningen
  • het is minder duurzaam
  • er ontstaat een monocultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is voedselvoorziening

A

de verkrijgbaarheid van voedsel tegen een bepaalde prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is exportlandbouw

A

grootschalige landbouw gericht op de wereldmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de FAO

A

de landbouworganisatie van de VN

18
Q

wat is landbouwproductiviteit

A

de opbrengst in de landbouw als resultaat van productimiddelen

19
Q

wat is regionale specialisatie

A

een gebied begint bepaalde producten te produceren op basis van comparatieve voordelen

20
Q

wat is het verschil tussen gemechaniseerde landbouw en gerobotiseerde

A

gemachinseerd is met het gebruik van een machine
gerobotiseerd is als de robot alles doet

21
Q

wat zijn 3 type milieuvervuiling

A

vervuiling: iets vies maken
uitputting: iets opmaken
aantasting: het ecosysteem veranderen

22
Q

waar begon landbouw en waar schoof het later heen

A

het begon in rivier delta’s en later gingen nomaden richting minder vruchtbare gebieden

23
Q

wat is draagkracht

A

de hoeveelheid mensen die een gebied aankan zonder schade te krijgen aan de omgeving

24
Q

wat is de oorzaak van bodemdegradatie

A

ongeschikte grond wordt gebruikt voor landbouw, dit komt doordat
- bevolkingsdruk
- gebrek aan welvaart
- geen andere middelen
- mno’s nemen veel grond in

25
Q

wat is bodemdegradatie

A

de bodemkwaliteit vermindert, daardoor brengt de bodem minder op

26
Q

hoe wordt bodemdegradatie bestrijd

A

met droogteresistentie

27
Q

hoe zorgt men voor droogteresistentie

A
  • minder ploegen
  • de bodem bedekt houden
  • irrigeren
  • minder kunstmest
  • erosie tegengaan
28
Q

wat is voedselzekerheid

A

in een land is voor iedereen voldoende kwalitatief goed voedsel beschikbaar

29
Q

wat zorgt voor minder voedselzekerheid

A
  • armoede
  • conflicten
  • natuurrampen
30
Q

wat is sociaal-economische stratificatie

A

het verdelen van de bevolking op lagen of klassen
meestal gebasseerd op inkomen en grondbezit

31
Q

wat is een grootfamilie, en waarom zie je deze veel op het platteland

A

een familie die samen woont (meer dan alleen het gezin), omdat er dan meerdere inkomens zijn

32
Q

wat is sociale stratificatie

A

het verdelen van de maatschappij gebasseerd op status

33
Q

waarom zijn zwakkere groepen kwetsbaar voor voedseltekorten

A
  1. gebrek aan onderwijs (vooral bij vrouwen)
  2. onvolledige eigendomsregistratie (de overheid kan iemands eigendom zomaar verkopen)
  3. vooroordelen en discriminatie (zwakkere groepen woren overgeslagen door overheid en hulporganisaties)
34
Q

wat zijn hulporganisaties die zorgen voor voedsel

A

ngo’s
gouvernmentele organisaties (van de overheid)
internationale organisaties (VN)

35
Q

wat zijn de 3 soorten hulp

A
  1. noodhulp: levensbedreigende situaties oplossen
  2. projecthulp: landurige hulp om een probleem op te lossen
  3. programmahulp: hulp geven wat het land zelf kan aangeven
36
Q

waardoor wordt voedselzekerheid tegen gewerkt

A

doordat sommige maatregelen incoherent zijn

37
Q

wat is dumping

A

wanneer goedkopere producten op de markt komen in landen waar geen subsidies zijn, dit zorgt voor oneerlijke concurrentie met lokale boeren

38
Q

wat zijn interne factoren die voedselzekerheid beïnvloeden

A
  • het neerslagregiem (hoeveelheid neerslag)
  • droogtelandbouw techniek
  • good governance
  • territorial conflicten
  • landhervorming (grondbezit is herverdeeld onder de bevoling)
39
Q

wat is droogtelandbouw

A

landbouw in droge gebieden met veel infritatie en weinig verdamping

40
Q

wat is een hulporganisatie

A

een organisatie die zich bezighoudt met het bestrijden van honger of sociaal-economische problemen

41
Q

wat betekent incoherent

A

niet goed op elkaar afgestemd zijn

42
Q

wat is een territoriaal conflict

A

en gebied waar geweld is vanwege een afscheidingsbeweging