H4 Flashcards

1
Q

organische chemie

A

De studie van koolstofverbindingen (organische verbindingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

valentie

A

Het bindingsvermogen van een gegeven atoom; het aantal covalente bindingen dat een atoom kan vormen, dat meestal gelijk is aan het aantal ongepaarde elektronen in zijn buitenste (valentie)schil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

koolwaterstof

A

Een organisch molecuul dat alleen uit koolstof en waterstof bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

isomeer

A

Een van twee of meer verbindingen met hetzelfde aantal atomen van dezelfde elementen maar verschillende structuren en dus verschillende eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

structureel isomeer

A

Een van twee of meer verbindingen die dezelfde molecuulformule hebben maar verschillen in de covalente rangschikking van hun atomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

enantiomeer

A

Een van de twee verbindingen die spiegelbeelden van elkaar zijn en die in vorm verschillen door de aanwezigheid van een asymmetrisch koolstofatoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

functionele groep

A

Een specifieke configuratie van atomen die gewoonlijk vastzitten aan de koolstofskeletten van organische moleculen en betrokken zijn bij chemische reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

valentieschil

A

De buitenste energieschil van een atoom, die de valentie-elektronen bevat die betrokken zijn bij de chemische reacties van dat atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cis-trans-isomeer

A

Een van de vele verbindingen die dezelfde molecuulformule en covalente bindingen tussen atomen hebben, maar verschillen in de ruimtelijke rangschikking van hun atomen vanwege de inflexibiliteit van dubbele bindingen; ook wel een geometrische isomeer genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oestradiol

A

Een steroïde hormoon dat de ontwikkeling en instandhouding van het vrouwelijke voortplantingssysteem en secundaire geslachtskenmerken stimuleert; het belangrijkste oestrogeen bij zoogdieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

testosteron

A

Een steroïde hormoon dat nodig is voor de ontwikkeling van het mannelijke voortplantingssysteem, spermatogenese en mannelijke secundaire geslachtskenmerken; het belangrijkste androgeen bij zoogdieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

steroïde

A

Een type lipide dat wordt gekenmerkt door een koolstofskelet dat bestaat uit vier gefuseerde ringen waaraan verschillende chemische groepen zijn bevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fosfaatgroep

A

Een chemische groep bestaande uit een fosforatoom gebonden aan vier zuurstofatomen; belangrijk bij energieoverdracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly