H1 Flashcards

1
Q

Biologie

A

De wetenschappelijke studie van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Organisatie

A

De studie van leven op aarde is uitgebreid vanaf de microscopische schaal van de moleculen en cellen waar de organismen uit bestaan tot de globale schaal van het leven op aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Informatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Interacties

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Evolutie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emergente eigenschappen

A

Nieuwe eigenschappen die zich voordoen bij elke stap hoger in de hiërarchie van het leven, te danken aan de ordening en wisselwerking van onderdelen bij vergrotende complexiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Systeem biologie

A

Een aanpak tot het studeren van biologie die het dynamische gedrag van hele biologische systemen wil modelleren op basis van een studie naar de interacties tussen de delen van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eukaryotische cel

A

Een type cel met een membraan omhulde nucleus en membraan omhulde organellen. Organismen met eukaryotische cellen (protisten, planten, fungi en dieren) worden eukaryoten genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prokaryotische cel

A

Een type cel zonder een membraan omhulde nucleus en membraan omhulde organellen. Organismen met prokaryotische cellen (bacteriën en archaea) worden prokaryoten genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DNA (DeoxyriboNucleic Acid)

A

Een nucleotide zuur molecule, meet over het algemeen een dubbele streng helix, waarin elke polynucleotide streng bestaat uit nucleotide monomeren met een deoxyribose suiker en de stikstof basen adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T), die gekopieerd kunnen worden en zo de geërfde structuur van de proteïnen van een cel kunnen vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genen

A

Een discrete eenheid van erfelijke informatie bestaande uit een specifieke nucleotide volgorde in DNA (of RNA, in sommige virussen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gen-expressie

A

Het proces waarmee informatie die in DNA is vastgelegd de synthese van eiwitten, of in sommige gevallen, RNA die niet in eiwitten getransleerd wordt maar als RNA functioneert, stuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genoom

A

Het genetische materiaal van een organisme of virus; de complete verzameling genen van een organisme of een virus samen met de niet-coderende nucleïnezuurvolgorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genomica

A

De studie van hele genenverzamelingen en hun wisselwerking binnen een soort, alsmede genoomvergelijkingen tussen soorten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proteomica

A

De systematische studie van eiwitverzamelingen en hun eigenschappen, waaronder het voorkomen, chemische modificaties en interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Proteoom

A

De gehele verzameling eiwitten die in een gegeven cel, weefsel of organisme tot expressie komt.

17
Q

Produceerder

A

Een organisme dat organische stoffen produceert van CO2 door het gebruiken van licht-energie (in fotosynthese) of door het oxideren van anorganische chemicaliën (in chemo synthetische reacties uitgevoerd door sommige prokaryoten)

18
Q

Consument

A

Een organisme dat zich voed met produceerder, andere consumenten of niet-levend materiaal.

19
Q

Terugkoppelingsregulering

A

De regulering van een proces door de eigen uitvoer of het eindproduct.

20
Q

Evolutie

A

Afstamming met verandering;

proces waarmee soorten verschillen van hun voorouders bijeenbrengen terwijl ze zich in de loop van de tijd aanpassen aan verschillende omgevingen;

ook nauwer gedefinieerd als de verandering in de genetische samenstelling van een populatie van generatie op generatie.

21
Q

Bacteria

A

Een prokaryotisch domein, bevat eencellige prokaryotische organismen

22
Q

Archaea

A

Een prokaryotisch domein, bevat eencellige prokaryotische organismen

23
Q

Eukarya

A

Het domein waar alle prokaryoten onder vallen.

Hier vallen de volgende koninkrijken onder:
- Plantae
- Fungi
- Animalia
- Protisten

24
Q

Natuurlijke selectie

A

Een proces waarbij individuen die bepaalde erfelijke kenmerken hebben geneigd zijn een grotere overlevings- en voortplantingskans te hebben dan andere organismen vanwege die kenmerken.

25
Q

Inductieve redenering

A

Een vorm van logica waarbij algemeenheden gebaseerd worden op een groot aantal specifieke observaties.

26
Q

Deductie

A

Een vorm van logica waarbij specifieke gevolgen worden voorspeld vanuit een algemene premisse. (Het neemt de vorm van ‘Als….dan’ logica).