H21 Distributie: ongelijkheid en herverdeling Flashcards

1
Q

Redenen voor distributie

A
  1. Mensen hebben normen en waarden
  2. Sociale rechtvaardigheidstheorieën: streven naar gelijkheid is rationeel
  3. Allocatieve efficiëntie
  4. Democratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de intergenerationele inkomensmobiliteit?

A

de mate waarin de inkomenspositie binnen de inkomensverdeling verandert van generatie tot generatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de twee intuïties over rechtvaardigheid?

A
  • Mensen met verschillende omstandigheden moeten dezelfde kansen hebben
  • Mensen die evenveel inspanning leveren moeten zelfde uitkomst hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Allocatief argument tegen distributie

A
  1. Ongelijkheid leidt tot extra inspanning om hoger op de ladder te komen
  2. ‘Trickle down economics’: rijken rijker laten worden voor meer investeringen, meer ontwikkeling, job creatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Allocatief argument voor distributie

A
  1. Verkwisting van economisch potentieel (talent) en middelen (politie/justitie)
  2. Macro: meer ongelijkheid = minder consumptie, meer instabiliteit, lagere groei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom moet er aandacht zijn voor ongelijkheid?

A
  • Rawls’ veil of ignorance: verzekeringsargument, risico-aversie
  • Maatschappelijke voorkeur voor gelijkere (inkomens)verdeling
  • Verbetering van de allocatieve efficiëntie
  • Ongelijkheid => rijken hebben meer controle over leven van armen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geëquivaliseerd inkomen berekenen?

A

gezinsinkomen / vierkantswortel aantal leden gezin (=equivalentieschaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de pen parade?

A

Laat gedurende één uur iedereen in een land voorbijwandelen in volgorde van het inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de Lorenzcurve?

A

Plaats mensen van arm naar rijk vb per deciel om inkomensongelijkheid te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan men ongelijkheid meten?

A
  • inkomens % rijkste decielen en armste decielen
  • ratio inkomen % rijkste decielen tov % armste decielen
  • gini-coëfficiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe bereken je de gini-coëfficiënt?

A
  1. gemiddelde berekenen
  2. bereken alle verschillen tussen alle inkomens + som hiervan
  3. deel door 2 * n * n * y
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de problemen bij het meten van ongelijkheid?

A
  • Gebaseerd op fiscale aangiften (werkelijk inkomen kan afwijken - ongelijkheid van werkenden?)
  • Momentopname van een dynamisch fenomeen
  • Gelijkheid van kansen vs. gelijkheid van uitkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe meet men armoede?

A
  • Absolute armoedemeting (armoedegrens)
  • Relatieve armoedemeting (vergelijk met mediaan)
  • Deprivatie-index
  • Subjectieve armoedemeting (eigen inschatting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan de overheid de (inkomens)verdeling bijsturen?

A
  • Belasingssysteem: directe belasting
  • Sociale zekerheid
  • Collectieve voorzieningen of nieuwe wetgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soorten inkomensverdeling

A
  • Primaire: door de markt
  • Secundaire: na belastingen en sociale zekerheid
  • Tertiaire: na collectieve voorzieningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly