H20 Flashcards

1
Q

stadiëringsmodel

A

beschrijft de verschillende stadia aan de aandoening, zoals dat ook voor de behandeling van kanker ontwikkeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schizofrenie

A

een stoornis die zich karakteriseert door positieve symptomen zoals wanen, hallucinaties en/of verwardheid, en negatieve symptomen zoals weinig uiten van emoties in mimiek en gebaar, geen of weinig initiatief nemen, sociale terugtrekking en weinig spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

positieve symptomen

A

het verschijnen van symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

negatieve symptomen

A

het verdwijnen of afwezig zijn van normaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waan

A

opvatting die door de meerderheid van de bevolking als onjuist wordt gezien en die een zekere hardnekkigheid heeft, omdat de cliënt niet open staat voor andere informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hallucinaties

A

waarnemingen waaraan geen bron ten grondslag ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stupor

A

geen psychomotorische activiteit, geen actieve interactie met de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

katalepsie

A

het passief laten innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

negativisme

A

verzet tegen of geen reactie op instructies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

motorische maniërismen

A

vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

echolalie

A

anderen napraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

echopraxie

A

bewegingen van anderen nadoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

affectieve psychose

A

manische ontremming en/of depressie, beide condities met wanen en/of hallucinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

subklinische psychotische symptomen

A

eigen gedachten hardop in het hoofd horen, het gevoel in een film te lopen, vervreemding van het eigen lichaam en beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intrusieve beelden

A

beelden die plots verschijnen in het bewustzijn en die als onprettig en onwenselijk ervaren worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

perceptuele aberraties

A

je naam horen in een winkel, je gedachten luid horen, vrienden, God of overledenen kort horen spreken

17
Q

dopamine

A

een neurotransmitter die in staat is hele hersengebieden voor enige tijd te activeren, zodat die hersengebieden dominant worden bij de prikkelverwerking

18
Q

salience

A

verhoogde betekenisgeving

19
Q

covariatietendens

A

leidt ertoe dat toevalligheden vaker geïnterpreteerd worden als causaal samenhangend

20
Q

confirmatietendens

A

leidt ertoe dat mensen alleen nog uit zijn op het eigen gelijk en tegenstrijdige bewijzen terzijde leggen

21
Q

dataverzamelingstendens

A

maakt dat mensen veel te snel conclusies trekken op grond van te weinig informatie, wat veelal leidt tot foutieve of waanachtige verklaringenn

22
Q

bronmonitoringstendenes

A

betekent dat dingen die iemand zelf gezegd heeft, na verloop van tijd worden toegeschreven aan een ander

23
Q

metacognitieve tendensen

A

de onderschatting van het eigen vermogen zich te concentreren, het vermogen om zich sociaal te involveren en de onderschatting van het eigen vermogen ergens van te genieten

24
Q

een NPO dient voor

A

individuele cliënten een profiel van sterke en zwakke punten te geven dat behulpzaam kan zijn bij het vormgeven van het behandel- en rehabilitatietraject

25
Q

vier schalen CAARMS

A

ongewone gedachte-inhoud, niet-bizarre ideeën, waarnemingsstoornissen, gedesorganiseerde spraak

26
Q

antipsychotische medicatie heeft als doel

A

positieve symptomen te verminderen of cliënten meer afstand tot de klachten laten nemen

27
Q

van der Graag verschillende kennisdomeinen in een biopsychisch model met vier factoren:

A

neurobiologische processen (dopaminesensitatie) cognitieve betekenisverlening, cognitieve tendensen die betekenisverlening beïnvloeden en bestendigende processen

28
Q

CGT voor psychotische klachten richt zich op

A

het wijzigen van disfunctionele interpretaties, het toetsen van angstige verwachtingen, en het doorbreken van het klachten instandhoudend vermijdings- en veiligheidsgedrag

29
Q

veiligheidsgedrag

A

bestaat uit alle acties die mensen uitvoeren om een gevreesde uitkomst te detecteren, te voorkomen, te vermijden of te neutraliseren

30
Q

rehabilitatie

A

neemt de wensen van de cliënt te participeren in de samenleving als uitgangspunt