H2 Flashcards

1
Q

Wetboek van strafrecht

A

Hierin staan de meeste overtredingen en misdrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Misdrijven

A

Ernstige strafbare feiten. Bijv: rijden onder invloed, drugshandel, moord en mishandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Overtredingen

A

Minder ernstige strafbare feiten. Bijv: door rood rijden, zwartrijden, wildplassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Criminaliteit

A

Alle misdrijven die in de wet staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Crimineel

A

Pleger van een misdrijf. Maar meestal bedoelen we er iemand mee die van misdaad zijn beroep heeft gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Politie

A

Overheidsdienst die de openbare orde en veiligheid handhaaft en informatie over strafbare feiten verzamelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Officier van justitie

A

Openbare aanklager die de leiding heeft over het opsporingsonderzoek en een straf kan eisen tegen de verdachte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Staande houden

A

Vragen wie je bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aanhouden

A

Persoon meenemen naar het politiebureau voor verhoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fouilleren

A

Onderzoek aan de kleding en het lichaam van de verdachte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Preventief fouilleren

A

Onderzoek aan de kleding en het lichaam van een persoon, zonder dat er sprake is van verdenking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Infiltreren

A

Undercover deelname van de politie aan criminele organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Seponeren

A

Afzien van verdere rechtsvervolging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transactie of strafbeschikking

A

De verdachte een geldboete of taakstraf aanbieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vervolgen

A

De zaak wordt doorgestuurd naar een rechter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Onschuldvermoeden

A

Het principe dat een persoon onschuldig is, totdat de rechter heeft vastgesteld dat het tegendeel is bewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dwangmiddelen

A

Opsporingsbevoegdheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verdachte

A

Persoon van wie de politie een redelijk vermoeden heeft dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rechter

A

Een persoon die rechtspreekt en onderdeel is van rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Aangeleerd-gedraghteorie

A

Plegers van misdrijven hebben geen afwijkende persoonlijkheidskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bindingstheorie

A

Daders missen goede relaties die hun criminele neigingen zouden kunnen remmen.

23
Q

Zelfcontroltheorie

A

Plegers van misdrijven zijn slecht in het beheersen van hun emoties en verlangens.

24
Q

Sociobiologische theorie

A

De combinatie van een hoog testosteronniveau en een gewelddadige opvoeding verhoogt de kans op crimineel gedrag.

25
Q

Rationele-keuzetheorie

A

Daders wegen rationeel voor-en nadelen van hun handelen tegen elkaar af.

26
Q

Anomietheorie

A

Misdrijven plegen is een alternatieve strategie om aan de gewenste rijkdom en status te komen.

27
Q

Zitting

A

Moment waarop rechters de zaak behandelen.

28
Q

Advocaat

A

Iemand die de verdachte bijstaat en verdedigt in een rechtszaak.

29
Q

Dagvaardiging

A

Voorafgaand van een terechtzitting krijgt de verdachte een brief van de Officier van Justitie thuisgestuurd met daarin: - het feit waarvan hij verdacht wordt -tijdstip en plaats waar de zitting plaatsvindt.

30
Q

Hoge raad

A

Hier worden de zaken in cassatie behandeld, dit is de hoogste rechter van Nederland.

31
Q

De zitting

A

Opening, aanklacht, onderzoek, requisitor, pleidooi, laatste woord, vonnis

32
Q

Opening

A

Gegevens controleren en rechten noemen van de verdachte.

33
Q

Aanklacht

A

Officier van Justitie leest strafbare feit voor.

34
Q

Onderzoek

A

Rechter ondervraagt de verdachte. Advocaat en Officier van Justitie mogen getuigen en deskundigen ondervragen.

35
Q

Requisitor

A

Officier van Justitie probeert aan te tonen dat de verdachte schuldig is en vraagt de rechter om een bepaalde straf; eis.

36
Q

Pleidooi

A

Advocaat verdedigt de verdachte.

37
Q

Laatste woord

A

Verdachte kan excuses aanbieden, onschuld benadrukken, welke schade hij ondervindt van de evt schade .

38
Q

Vonnis

A

Rechter legt uit of hij bewezen acht dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd en welke straf hij evt oplegt.

39
Q

Wraak en vergelding

A

Het leed dat iemand een ander heeft toegebracht moet bestraft worden.

40
Q

Afschrikking

A

Het vooruitzicht van straf moet mensen ervan weerhouden een misdaad te plegen.

41
Q

Voorkomen van eigenrichting

A

Het is de taak van de overheid om te straffen en niet die van de burgers.

42
Q

Resocialisatie

A

Met een straf of maatregel probeert de overheid het gedrag van een dader te verbeteren, zodat hij zich aanpast aan de normen van de samenleving.

43
Q

Beveiliging van de samenleving

A

De dader in de gevangenis opsluiten waardoor hij geen nieuwe misdrijven kan plegen.

44
Q

Vrijheidsstraf

A

Gevangenisstraf

45
Q

Taakstraf

A

Opgelegde werkstraf of gedragstraining ( alleen bij jongeren )

46
Q

Geldboete

A

Aan de overheid

47
Q

Bijkomende straf

A

Altijd in combinatie met een hoofdstraf. Bijv: intrekking rijbewijs, beroepsverbod.

48
Q

Voorwaardelijke straf

A

Een straf kan (gedeeltelijk) voorwaardelijk worden opgelegd. Hier geldt altijd een proeftijd. De straf wordt alleen uitgevoerd als de veroordeelde binnen de proeftijd opnieuw in de fout gaat.

49
Q

Strafrechtelijke maatregel

A

Een maatregel bedoelt om de schade van een misdrijf te herstellen.

50
Q

Terbeschikkingstelling (TBS)

A

Een maatregel die opgelegd wordt wanneer iemand een strafbaar feit heeft gepleegd maar niet (geheel) verantwoordelijk gehouden kan worden omdat hij psychisch in de war was.

51
Q

Niet strafbaar

A

Daders jonger dan 12 jaar.

52
Q

Jeugdstrafrecht

A

Daders van 12 t/m 17. Bij lichte misdrijven worden er taakstraffen gegeven. Bij zwaardere misdrijven komt de kinderrechter erbij kijken.

53
Q

Adolescentenstrafrecht

A

Daders 16 t/m 23 jaar. Rechter kan kiezen tussen jeugd- en volwassenstrafrecht.

54
Q
A