H2 Flashcards

1
Q

Wat zijn 3 problemen van sociaal psychologisch onderzoek?

A
  1. imago= mensen denken dat sociaal psychologisch easy peasy gezond verstand gebruiken is.
  2. slechte onderzoekspraktijken= zoals wetenschapsfrause wanneer 1 wetenschapper het verpest voor zichzelf en het imago
  3. onethisch onderzoek= wanneer er niet ethisch gehandeld wordt met de deelnemers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe vermijden we slechte onderzoekspraktijken?

A
  • replicaties= onderzoek opnieuw uitvoeren en kijken of de uitkomst klopt
  • meta analyse= meerdere studies vergelijken met dezelfde onderzoeksvraag
  • open science= open zijn in onderzoeksmethoden, resultaten, materialen etc. en hypothese laten registreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 2 soorten onderzoeksmethoden zijn er?

A
  1. correlationele methode= onderzoek de natuurlijke samehang tussen variabelen, zonder een van deze te beinvloeden
  2. experimentele methode= onderzoeksopzet waarbij deelnemers willekeurig toegewezen worden aan condities(groepen). een variabele wordt beinvloedt en de ander gemeten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 soorten variabelen zijn er?

A
  1. onafhankelijke variabele= deze wordt gemanipuleerd door de onderzoeker en deze is de oorzaak.
  2. afhankelijke variabele= dit is wat je meet en hangt af van de onafhankelijke variabele en dit is het gevolg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er bedoeld met de P-waarde?

A

waarschijnlijkheidslevel; hoe groot is de kans dat het gevonden resultaat puur toeval is. je wil dat de p-waarde zo klein mogelijk is, want dan is de toeval het kleinst.

vb. P=0.05

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een controle conditie en waarom is dit zo belangrijk bij het uitvoeren van onderzoek?

A

er wordt hier gekeken naar natuurlijk gedrag, er wordt niets gemanipuleerd. hierdoor zie je wat het effect is van de andere condities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg het begrip ‘confound’ uit

A

variabele die systematisch samen met de onafhankelijke variabele veranderdt, wat kan leiden tot een potentiele verkeerde conclusie over de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toewijzen op random assignment, wat is dat?

A

het op een dusdanige manier toewijzen van proefpersonen dat elke subject een gelijke kans heeft om in elke conditie aanwezig te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn demand characteristics?

A

hints die ervoor zorgen dat de proefpersonen kunnen bepalen wat de hypothese is van het onderzoek, waardoor ze hun gedrag aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly