H2

Question 1

begroting

Answer 1

een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode

Question 2

budgetteren

Answer 2

het afstemmen van je uitgaven op je inkomsten

Question 3

chartaal geld

Answer 3

geld dat je kunt vasthouden, munten en bankbiljetten

Question 4

directe ruil

Answer 4

je ruilt een product tegen een ander product

Question 5

giraal geld

Answer 5

geld dat op je bankrekening staat

Question 6

indirecte ruil

Answer 6

je ruilt goederen of diensten met behulp van een ruilmiddel (geld)

Question 7

krediet

Answer 7

een ander woord voor lening

Question 8

nibud

Answer 8

nationaal instituut voor budgetvoorlichting

Question 9

sparen

Answer 9

het niet uitgeven van een deel van je inkomen

Question 10

spaarmotieven

Answer 10

redenen waarom je spaart

Question 11

geldfuncties

Answer 11

je kunt geld gebruiken als: ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Question 12

beleggen

Answer 12

je besteedt geld aan iets waarvan je verwacht dat het in waarde zal stijgen

Question 13

dividend

Answer 13

de winstuitkering die een bedrijf doet aan de aandeelhouders

Question 14

rente

Answer 14

een vergoeding voor iemand die zijn geld beschikbaar stelt

Question 15

consumptief krediet

Answer 15

een lening voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen, zoals meubels of een auto

Question 16

hypothecaire lening

Answer 16

een lening waarbij het huis als onderpand dient als extra zekerheid voor de bank

Question 17

kredietkosten

Answer 17

het bedrag aan rente en andere kosten, bijvoorbeeld administratiekosten, dat je extra terugbetaalt bij een lening

Question 18

lenen

Answer 18

het gebruikmaken van geld van een ander

Question 19

begroting

Answer 19

een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode

Question 20

reserveren

Answer 20

geld sparen om er toekomstige incidentele uitgaven mee te kunnen betalen