H11 Flashcards

1
Q

habituatie

A

baby’s kijken minder lang naar objecten die ze al kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dishabituatie

A

wanneer een nieuw object wordt getoond, kijken baby’s er langer naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

examening

A

vanaf 5-6 maanden onderzoeken baby’s objecten door te kijken, knijpen, slaan en proeven dit wordt minder interessant als ze het object kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

violation of expectation experiment

A

kinderen kijken langer naar onmogelijke situaties (zoals een plank die platgaat terwijl er een bal onder ligt) dan naar logische situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gaze following

A

baby’s volgen de ogen van een persooni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

intentional agents

A

babys zien andere als individuen die doelen bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

shared attention

A

babys delen aandacht met volwassenen door naar een object te wijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale referencing

A

baby’s kijken naar de emotie van hun verzorger om situaties in te schatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

objectpermanentie

A

objecten blijven bestaan, ook al zie je ze niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schemes

A

mentale blauwdrukken van acties op objecten (rammelaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

assimilatie

A

nieuwe ervaringen passen in bestaande schemes (iPhone)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

accomodatie

A

aanpassen of uitbreiden van schemes bij nieuwe ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

operations

A

omkeerbare acties die helpen bij natuurkundige principes (bijv. klei in een worstvorm terugbrengen naar een bal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sensorimotor 0-2

A

gericht op zintuigen en motoriek, geen objectpermanentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

preoperationeel 2-7

A

kunnen denken over objecten die er niet zijn, maar begrijpen nog geen omkeerbare acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

concreet operationeel 7-11

A

begrip van omkeerbaarheid en decentralisatie: kijken naar meerdere aspecten

17
Q

formeel operationeel 12

A

denken in abstractie, hypothetische situaties

18
Q

centratie

A

focussen op 1 opvallend aspect

19
Q

tools of intellectual adaptopn

A

culturele hulpmiddelen (zoals telwoorden) beïnvloeden leren

20
Q

zone van proximal develpment

A

activiteiten die een kind met hulp kan doen

21
Q

scaffholding

A

volwassenen bieden steun die ze afbouwen naarmate het kind beter wordt (puzzel)

22
Q

impliciet geheugen

A

al aanwezig bij baby’s (al weten hoe iets moet)

23
Q

expliciet geheugen

A

ontwikkeld vanaf 3-4- jaar (zelfbewust herinnering)

24
Q

werkgeheugen

A

neemt toe tot 15 jaar, ontwikkeling van executie functies: impulscontrole, aandacht

25
Q

false belief test

A

kinderen <4 jaar begrijpen nog niet dat andere iet kunnen geloven dat niet klopt (Sally-ann test)

26
Q

net als spelen

A

helpt bij hypothetisch denken en inlevingsvermoge

27
Q

autisme

A

kinderen met autisme hebben moeite met de theory of mind en doen weinig net als spelletjes

28
Q

morfemen

A

kleinste betekenisvolle eenheden in taal.

29
Q

universele grammatica (Chomsky)

A

aangeboren taalvermogen

30
Q

language-acquisition device

A

taalvermogen in de hersenen

31
Q

language-acquisition support system

A

de sociale omgeving ondersteunt taalontwikkeling