H1 (woordjes uit) Zinnen Flashcards
1
Q
(Verliefd) Op (hem / haar)
A
(Amoureux/amoureuse) À (lui/elle)
2
Q
Sinds
A
Depuis
4
Q
Samen
A
Ensemble
5
Q
In (vriendschap)
A
En (amitié)
6
Q
We lijken veel op elkaar
A
On se / nous nous ressemble beaucoup
7
Q
Wat ik het leukst vindt bij hem/haar is …
A
Ce que j’aime le plus en lui/elle, c’est …
8
Q
Regelmatig
A
Régulièrement
10
Q
Hem / haar
A
Lui / elle
11
Q
Beste
A
Meilleur(e)
11
Q
Wij houden ervan samen te
A
On aime …. ensemble
12
Q
Verschillend
A
Différents
13
Q
School
A
Le lycée
L’école
14
Q
Meestal
A
La plupart du temps
15
Q
Heel
A
Très
16
Q
Im mis hem / haar
A
Il / elle me manque
17
Q
Maar
A
Mais
18
Q
Lijken op
A
Ressembler
19
Q
Familie
A
Famille
20
Q
Een eigen stijl
A
Un style bien à elle
22
Q
Ik wil niet opvallen
A
Je ne veux pas qu’on me remarque
23
Q
Duur
A
Chers
24
Q
Je kiest … maar niet …
A
On choist … , mais pas …
25
Q
Voor zijn uiterlijk
A
À son look
26
Q
…. is (ww)
A
, c’est
28
Ik heb gekozen
J'ai opté
29
Hij is niet groot en niet klein
Il est ni grand ni petit.
30
Ik voel me
Je me sens
30
Stijl
Style/look
30
Heel gewoontjes
Plutôt commun
32
Deze mooie schoenen
Ces belles chaussures
33
Volgens
Selon
33
De laatste (mode)
Les dernières tendances
33
Draga ik alleen zwart
Je ne porte que du noir
35
Iedere ochtend
Touw les matins
36
Ogen
Yeux
37
Vaak
Souvent
38
Mengen
Mélanger
39
Dit topje past goed bij ...
Ce haut va bien avex ...
41
Lenzen
Des lentilles
42
Blauw
Bleu(s)
42
Als
Quand
43
Ze maakt zich op
Elle se maquille
44
Steil
Raides
45
Als ze naar school gaat draagt ze vaak
Quand elle va a l'école, elle porte souvent ...
46
Haar
Cheveux
47
Aan de lange kant
Plûtot grand
47
Knap
Mignon
48
Een beugel
Un appareil dentaire
49
Altijd
Toujours
